Dutch
Detailed Translations for schadeloosstellen from Dutch to English
schadeloosstellen:
schadeloosstellen verb (stel schadeloos, stelt schadeloos, stelde schadeloos, stelden schadeloos, schadeloosgesteld)
-
schadeloosstellen (tevredenstellen; afkopen)
-
schadeloosstellen (terugbetalen; vergoeden; afkopen)
to reimburse; to restitute; to repay; to compensate; to buy off; indemnificate; to make good-
indemnificate verb
Conjugations for schadeloosstellen:
o.t.t.
- stel schadeloos
- stelt schadeloos
- stelt schadeloos
- stellen schadeloos
- stellen schadeloos
- stellen schadeloos
o.v.t.
- stelde schadeloos
- stelde schadeloos
- stelde schadeloos
- stelden schadeloos
- stelden schadeloos
- stelden schadeloos
v.t.t.
- heb schadeloosgesteld
- hebt schadeloosgesteld
- heeft schadeloosgesteld
- hebben schadeloosgesteld
- hebben schadeloosgesteld
- hebben schadeloosgesteld
v.v.t.
- had schadeloosgesteld
- had schadeloosgesteld
- had schadeloosgesteld
- hadden schadeloosgesteld
- hadden schadeloosgesteld
- hadden schadeloosgesteld
o.t.t.t.
- zal schadeloosstellen
- zult schadeloosstellen
- zal schadeloosstellen
- zullen schadeloosstellen
- zullen schadeloosstellen
- zullen schadeloosstellen
o.v.t.t.
- zou schadeloosstellen
- zou schadeloosstellen
- zou schadeloosstellen
- zouden schadeloosstellen
- zouden schadeloosstellen
- zouden schadeloosstellen
en verder
- ben schadeloosgesteld
- bent schadeloosgesteld
- is schadeloosgesteld
- zijn schadeloosgesteld
- zijn schadeloosgesteld
- zijn schadeloosgesteld
diversen
- stel schadeloos!
- stelt schadeloos!
- schadeloosgesteld
- schadeloosstellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze