Dutch

Detailed Translations for schijnen from Dutch to English

schijnen:

schijnen verb (schijn, schijnt, scheen, schenen, geschenen)

  1. schijnen (lijken; eruit zien; toeschijnen)
    to seem; to appear; to look like; to look
    • seem verb (seems, seemed, seeming)
    • appear verb (appears, appeared, appearing)
    • look like verb (looks like, looked like, looking like)
    • look verb (looks, looked, looking)
  2. schijnen (de schijn van iets hebben)
    to seem; to look like
    • seem verb (seems, seemed, seeming)
    • look like verb (looks like, looked like, looking like)
  3. schijnen (licht geven)
    to shine
    • shine verb (shines, shined, shining)
  4. schijnen (fonkelen; stralen; flikkeren; )
    to shine; to twinkle; to sparkle; to flicker; to radiate; to shimmer; to flare; to give off light; to vibrate; to beam
    • shine verb (shines, shined, shining)
    • twinkle verb (twinkles, twinkled, twinkling)
    • sparkle verb (sparkles, sparkled, sparkling)
    • flicker verb (flickers, flickered, flickering)
    • radiate verb (radiates, radiated, radiating)
    • shimmer verb (shimmers, shimmered, shimmering)
    • flare verb (flares, flared, flaring)
    • give off light verb (gives off light, gave off light, giving off light)
    • vibrate verb (vibrates, vibrated, vibrating)
    • beam verb (beams, beamed, beaming)

Conjugations for schijnen:

o.t.t.
  1. schijn
  2. schijnt
  3. schijnt
  4. schijnen
  5. schijnen
  6. schijnen
o.v.t.
  1. scheen
  2. scheen
  3. scheen
  4. schenen
  5. schenen
  6. schenen
v.t.t.
  1. heb geschenen
  2. hebt geschenen
  3. heeft geschenen
  4. hebben geschenen
  5. hebben geschenen
  6. hebben geschenen
v.v.t.
  1. had geschenen
  2. had geschenen
  3. had geschenen
  4. hadden geschenen
  5. hadden geschenen
  6. hadden geschenen
o.t.t.t.
  1. zal schijnen
  2. zult schijnen
  3. zal schijnen
  4. zullen schijnen
  5. zullen schijnen
  6. zullen schijnen
o.v.t.t.
  1. zou schijnen
  2. zou schijnen
  3. zou schijnen
  4. zouden schijnen
  5. zouden schijnen
  6. zouden schijnen
en verder
  1. ben geschenen
  2. bent geschenen
  3. is geschenen
  4. zijn geschenen
  5. zijn geschenen
  6. zijn geschenen
diversen
  1. schijn!
  2. schijnt!
  3. geschenen
  4. schijnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schijnen [znw.] nomen

  1. schijnen (licht verspreiden)
    the shine; the radiate
  2. schijnen (doen voorkomen)
    the appearing; the making appear; the seeming

Translation Matrix for schijnen:

NounRelated TranslationsOther Translations
appearing doen voorkomen; schijnen
beam balk; dwarsbalk; dwarshout; juk; kruishout; ritshout; straal; straalbundel; stralenbundel
flare fakkel; flambouw; lichtgranaat; lichtkogel; olifantspijp; signaalvlam; soulpijp; toorts; wijde broekspijp
flicker flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering; sprankeltje; vonkje
look aanblik; aangezicht; aanzicht; aanzien; blikken; buitenkant; expressie; gedaante; gelaat; gelaatsuitdrukking; gezichtsuitdrukking; kijkje; oogopslagen; type; uitdrukking; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm
making appear doen voorkomen; schijnen
radiate licht verspreiden; schijnen
seeming doen voorkomen; schijnen
shine licht verspreiden; schijnen flakkering; flikkering; fonkeling; geflikker; gefonkel; glans; glanzen; glimmen; glinstering; gloed; schijn; schijnsel; schittering; straling
sparkle flakker; flakkering; flikkering; flonkering; fonkelen; fonkeling; geflikker; gefonkel; glinstering; glitter; restjes; schijn; schittering; sprankelen; sprankjes; vonk
twinkle getintel; tinteling
VerbRelated TranslationsOther Translations
appear eruit zien; lijken; schijnen; toeschijnen er uitzien; ogen; opdoemen; tevoorschijn komen; verrijzen
beam flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen blaken; glunderen; iets uitstralen; licht uitzenden; overzenden; stralen
flare flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
flicker flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen opflakkeren
give off light flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
look eruit zien; lijken; schijnen; toeschijnen blikken; blikken werpen; er uitzien; kijken; ogen; schouwen; toeschouwen
look like de schijn van iets hebben; eruit zien; lijken; schijnen; toeschijnen er uitzien; gelijken; gelijkenis vertonen met; lijken op; ogen
radiate flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen blaken; glunderen; iets uitstralen; licht uitzenden; stralen; straling uitzenden
seem de schijn van iets hebben; eruit zien; lijken; schijnen; toeschijnen gelijken; gelijkenis vertonen met; lijken op
shimmer flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen fonkelen; glinsteren; schitteren
shine flikkeren; fonkelen; glanzen; licht geven; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen beschijnen; blaken; fonkelen; glimmen; glinsteren; glunderen; iets uitstralen; licht schijnen; licht uitzenden; schitteren; stralen; verlichten
sparkle flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen flonkeren; fonkelen; glimmen; glinsteren; kralen; mousseren; opbruisen; parelen; schitteren; sprankelen; tintelen; vonken; vonken schieten
twinkle flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen flonkeren
vibrate flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen trillen; vibreren
- lijken
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
seeming kwasi; pseudo-; quasi; zogenaamde

Related Words for "schijnen":


Synonyms for "schijnen":


Antonyms for "schijnen":


Related Definitions for "schijnen":

  1. het ziet er zo uit, maar hoeft niet zo te zijn1
    • het schijnt een aardige jongen1
  2. licht geven1
    • de zon schijnt1

Wiktionary Translations for schijnen:

schijnen
verb
  1. to appear
  2. to emit light
  3. to impress, to seem

Cross Translation:
FromToVia
schijnen seem scheinen — in einer bestimmten Art und Weise wirken oder aussehen; einen Eindruck erwecken
schijnen shine scheinen — Licht aussenden
schijnen shine; glow briller — (term, sens étymologique, désormais inusité) S’agiter, aller de-ci de-là, frétiller d’impatience.
schijnen shine; gleam; glisten luireémettre de la lumière.
schijnen act; perform paraîtreexposer à la vue, se faire ou se laisser voir, se manifester.
schijnen appear; seem; look; act; look like sembler — avoir l’air, l’apparence

schijn:

schijn [de ~ (m)] nomen

  1. de schijn (dekmantel; façade; voorkomen; masker)
    the disguise; the façade
  2. de schijn (schijnsel; gloed; glans; straling)
    the glimmer; the radiance; the gleam; the shine; the glow
  3. de schijn (illusie)
    the pretence; the illusion; the pretext; the pretense
    the guise
    – an artful or simulated semblance 2
    • guise [the ~] nomen
      • under the guise of friendship he betrayed them2
  4. de schijn (flikkering; schittering; flakkering; geflikker)
    the shine; the flickering; the glint; the glittering; the flash; the sparkle; the flicker; the light signal

Translation Matrix for schijn:

NounRelated TranslationsOther Translations
disguise dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen verkleding; vermomming
façade dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen façade; front; gevel; pui; voorgevel; voorkant
flash flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering flits; flitser; flitslamp; flitslampje; lichtsein; lichtsignaal; lichtstraal; lichtstreep; opvlieging; schicht; snel beeld; vapeur
flicker flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering sprankeltje; vonkje
flickering flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering flikkeren
gleam glans; gloed; schijn; schijnsel; straling fonkeling; gefonkel; glans; glanslaag; glanzen; glimmen; glimp; glinstering; sterretje; vleug; vleugje
glimmer glans; gloed; schijn; schijnsel; straling
glint flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering fonkeling; gefonkel; glinstering
glittering flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering blinken; fonkelen; fonkeling; geglinster; glitter; schittering; sprankelen
glow glans; gloed; schijn; schijnsel; straling glans; glanzen; glimmen; gloed; gloeiing
guise illusie; schijn
illusion illusie; schijn anamorfose; chimère; drogbeeld; droombeeld; fantasie; fata morgana; gezichtsbedrog; hersenschim; illusie; luchtspiegeling; schijnbeeld; verbeelding; waan; waanbeeld; waandenkbeeld; waanidee; waanvoorstelling
light signal flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering lichtsein; lichtsignaal
pretence illusie; schijn façade; geaffekteerdheid; gekunsteldheid; gemaaktheid; uiterlijke schijn; voorwending
pretense illusie; schijn façade; geaffekteerdheid; gekunsteldheid; gemaaktheid; uiterlijke schijn; voorwending
pretext illusie; schijn
radiance glans; gloed; schijn; schijnsel; straling glans; luister; schitteren
shine flakkering; flikkering; geflikker; glans; gloed; schijn; schijnsel; schittering; straling fonkeling; gefonkel; glanzen; glimmen; glinstering; licht verspreiden; schijnen
sparkle flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering flakker; flonkering; fonkelen; fonkeling; gefonkel; glinstering; glitter; restjes; schittering; sprankelen; sprankjes; vonk
VerbRelated TranslationsOther Translations
disguise achterhouden; bemantelen; camoufleren; in omgeving op laten gaan; verbergen; verbloemen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; verkleden; vermommen; versluieren; verstoppen; wegstoppen
flash flitsen; lichten; oplichten
flicker flikkeren; fonkelen; glanzen; opflakkeren; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
glimmer blinken; fonkelen; glinsteren; gloren; schitteren
glint gluren; loeren
glow blozen; gloeien; kleuren; rood worden
shine beschijnen; blaken; flikkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; glunderen; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; licht uitzenden; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen; verlichten
sparkle flikkeren; flonkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; kralen; mousseren; opbruisen; parelen; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; tintelen; twinkelen; vonken; vonken schieten
ModifierRelated TranslationsOther Translations
glittering fonkelend; glinsterend; glorierijk; luisterrijk; lustrijk; magnifiek; prachtig; schitterend

Related Words for "schijn":


Wiktionary Translations for schijn:

schijn
noun
  1. bedriegelijk voorkomen
  2. zweem
schijn
noun
  1. visual appearance
  2. brightness from a source of light

Cross Translation:
FromToVia
schijn shine; gleam ScheinPlural selten: Schimmer, schwaches Leuchten
schijn air airmélange gazeux constituer l’atmosphère.
schijn speed; pace; velocity; appearance; aspect; look; sight; view; countenance; guise; respect allurefaçon d’aller, de marcher.
schijn light lumière — physique|fr radiation électromagnétique qui peut produire une sensation visuelle.

External Machine Translations:

Related Translations for schijnen