Dutch
Detailed Translations for sleede from Dutch to English
sleede form of sleeën:
-
sleeën
Conjugations for sleeën:
o.t.t.
- slee
- sleet
- sleet
- sleeen
- sleeen
- sleeen
o.v.t.
- sleede
- sleede
- sleede
- sleeden
- sleeden
- sleeden
v.t.t.
- heb gesleed
- hebt gesleed
- heeft gesleed
- hebben gesleed
- hebben gesleed
- hebben gesleed
v.v.t.
- had gesleed
- had gesleed
- had gesleed
- hadden gesleed
- hadden gesleed
- hadden gesleed
o.t.t.t.
- zal sleeën
- zult sleeën
- zal sleeën
- zullen sleeën
- zullen sleeën
- zullen sleeën
o.v.t.t.
- zou sleeën
- zou sleeën
- zou sleeën
- zouden sleeën
- zouden sleeën
- zouden sleeën
en verder
- ben gesleed
- bent gesleed
- is gesleed
- zijn gesleed
- zijn gesleed
- zijn gesleed
diversen
- slee!
- sleet!
- gesleed
- sleeend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de sleeën (sleden)
Translation Matrix for sleeën:
Noun | Related Translations | Other Translations |
sledge | ar; breekhamer; moker; slechthamers; slede; slee; vlakhamers; voorhamer | |
sledges | sleden; sleeën | |
sleighs | sleden; sleeën | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
sledge | sleeën |