Dutch
Detailed Translations for spieden from Dutch to English
spieden:
-
spieden (spioneren; bespieden; bespioneren)
Conjugations for spieden:
o.t.t.
- spied
- spiedt
- spiedt
- spieden
- spieden
- spieden
o.v.t.
- spiedde
- spiedde
- spiedde
- spiedden
- spiedden
- spiedden
v.t.t.
- heb gespied
- hebt gespied
- heeft gespied
- hebben gespied
- hebben gespied
- hebben gespied
v.v.t.
- had gespied
- had gespied
- had gespied
- hadden gespied
- hadden gespied
- hadden gespied
o.t.t.t.
- zal spieden
- zult spieden
- zal spieden
- zullen spieden
- zullen spieden
- zullen spieden
o.v.t.t.
- zou spieden
- zou spieden
- zou spieden
- zouden spieden
- zouden spieden
- zouden spieden
en verder
- ben gespied
- bent gespied
- is gespied
- zijn gespied
- zijn gespied
- zijn gespied
diversen
- spied!
- spiedt!
- gespied
- spiedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for spieden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
spy | binnendringer; geheim agent; infiltrant; politiespion; spion | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
be on the lookout | bespieden; bespioneren; spieden; spioneren | uitkijken naar; zich verheugen op |
keep an eye out | bespieden; bespioneren; spieden; spioneren | uitkijken naar; zich verheugen op |
play the spy | bespieden; bespioneren; spieden; spioneren | gluren; stiekem kijken |
spy | bespieden; bespioneren; spieden; spioneren | gluren; stiekem kijken |
spy on | bespieden; bespioneren; spieden; spioneren | bespieden; verspieden |