Summary
Dutch
Detailed Translations for spullen from Dutch to English
spullen:
Translation Matrix for spullen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
articles | dingen; goedje; spullen; waar; zaakjes; zaken | artikelen; koopwaar; lidwoorden; voorwerpen; waar |
goods | dingen; goedje; spullen; waar; zaakjes; zaken | artikelen; colli; goederen; handelswaar; koopwaar; voorwerpen; waar; waren |
items | dingen; goedje; spullen; waar; zaakjes; zaken | |
stuff | dingen; goedje; spullen; waar; zaakjes; zaken | artikelen; bezittingen; bik; eigendommen; goedje; gruis; haschisch; hasj; hasjiesj; hennep; kiev; koopwaar; macadam; materiaal; materie; metselspecie; mortel; puin; split; spul; steengruis; steenslag; stof; stuff; voorwerpen; waar; wiet |
things | dingen; goedje; spullen; waar; zaakjes; zaken | bezittingen; eigendommen; goed; kleren |
Verb | Related Translations | Other Translations |
stuff | ineen duwen; opzetten; proppen; stouwen |
Related Words for "spullen":
Related Definitions for "spullen":
spul:
Translation Matrix for spul:
Noun | Related Translations | Other Translations |
stuff | goedje; materiaal; spul | artikelen; bezittingen; bik; dingen; eigendommen; goedje; gruis; haschisch; hasj; hasjiesj; hennep; kiev; koopwaar; macadam; materie; metselspecie; mortel; puin; split; spullen; steengruis; steenslag; stof; stuff; voorwerpen; waar; wiet; zaakjes; zaken |
Verb | Related Translations | Other Translations |
stuff | ineen duwen; opzetten; proppen; stouwen |