Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. stappen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for stapt from Dutch to English

stapt form of stappen:

stappen verb (stap, stapt, stapte, stapten, gestapt)

  1. stappen (de hort op gaan; uitgaan)
    going out; revel; be on the razzle; to feast; be on the spree
  2. stappen (zich voortbewegen; gaan; lopen)
    to be going to; to go; to walk; to move on; to move
    • be going to verb (is going to, being going to)
    • go verb (goes, went, going)
    • walk verb (walks, walked, walking)
    • move on verb (moves on, moved on, moving on)
    • move verb (moves, moved, moving)

Conjugations for stappen:

o.t.t.
  1. stap
  2. stapt
  3. stapt
  4. stappen
  5. stappen
  6. stappen
o.v.t.
  1. stapte
  2. stapte
  3. stapte
  4. stapten
  5. stapten
  6. stapten
v.t.t.
  1. heb gestapt
  2. hebt gestapt
  3. heeft gestapt
  4. hebben gestapt
  5. hebben gestapt
  6. hebben gestapt
v.v.t.
  1. had gestapt
  2. had gestapt
  3. had gestapt
  4. hadden gestapt
  5. hadden gestapt
  6. hadden gestapt
o.t.t.t.
  1. zal stappen
  2. zult stappen
  3. zal stappen
  4. zullen stappen
  5. zullen stappen
  6. zullen stappen
o.v.t.t.
  1. zou stappen
  2. zou stappen
  3. zou stappen
  4. zouden stappen
  5. zouden stappen
  6. zouden stappen
en verder
  1. ben gestapt
  2. bent gestapt
  3. is gestapt
  4. zijn gestapt
  5. zijn gestapt
  6. zijn gestapt
diversen
  1. stap!
  2. stapt!
  3. gestapt
  4. stappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stappen [de ~] nomen, plural

  1. de stappen (voetstappen; treden; passen; schreden)
    the footsteps

Translation Matrix for stappen:

NounRelated TranslationsOther Translations
feast banket; ceremonie; feest; feestdiner; feestdis; feestelijkheid; feestmaal; feestviering; festijn; festival; festiviteit; fuif; galadiner; partij; partijtje; party; smulpartij; souper; viering; vreugdefeest
footsteps passen; schreden; stappen; treden; voetstappen
go beurt; rondje; spelletje
move manoeuvre; schaakstukverplaatsing; schijngevecht; schijnkamp; sciamachie; spiegelgevecht; zet
walk kuier; loopje; omloop; ommetje; tochtje; uitje; wandeling; wandelroute; wandeltocht
VerbRelated TranslationsOther Translations
be going to gaan; lopen; stappen; zich voortbewegen gaan; zich begeven
be on the razzle de hort op gaan; stappen; uitgaan
be on the spree de hort op gaan; stappen; uitgaan aan de zwier gaan; boemelen
feast de hort op gaan; stappen; uitgaan celebreren; feesten; feestvieren; lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen; smullen van; vieren
go gaan; lopen; stappen; zich voortbewegen afleggen; gaan; heengaan; meters maken; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan; zich begeven
going out de hort op gaan; stappen; uitgaan
move gaan; lopen; stappen; zich voortbewegen aangrijpen; beroeren; bewegen; disloqueren; gaan; iets verplaatsen; in beweging brengen; ontroeren; overplaatsen; raken; roeren; schuivend verplaatsen; standplaats veranderen; treffen; verhuizen; verleggen; verplaatsen; verrijden; verschikken; verschuiven; vertillen; vervoeren; verzetten; voor zich uitschuiven; zich begeven; zich bewegen; zich verplaatsen
move on gaan; lopen; stappen; zich voortbewegen aanhouden; continueren; doorgaan; inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; stuwen; verdergaan; vervolgen; voortbewegen; voortgaan; voortstuwen; voortzetten; vooruitduwen
revel de hort op gaan; stappen; uitgaan baden in
walk gaan; lopen; stappen; zich voortbewegen gaan; kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; stapvoets gaan; toelopen; wandelen; zich begeven
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
go heen; ksst; vort; weg

Related Words for "stappen":


Related Definitions for "stappen":

  1. telkens je ene voet voor de andere zetten1
    • hij stapte door de deur naar buiten1
  2. uitgaan naar cafés1
    • we gaan vanavond lekker stappen1

Wiktionary Translations for stappen:

stappen
verb
  1. (transitive) To disembark from
  2. intransitive: to move the foot in walking
  3. intransitive: to go on foot; especially, to walk a little distance
  4. intransitive: to walk slowly, gravely, or resolutely
  5. move on the feet