Summary
Dutch
Detailed Translations for sukkelend from Dutch to English
sukkelend:
Translation Matrix for sukkelend:
Noun | Related Translations | Other Translations |
ailing | gekwakkel; gesukkel | |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
ailing | sukkelend | ongezond; ziekjes |
clumsy | sukkelend | gebrekkig; klungelig; knullig; krukkig; onbeholpen; onhandig; schutterig; slungelig; stoethaspelig; stumperig; stuntelig; sukkelig |
maladroit | sukkelend | |
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
clumsy | klungelig; links |
sukkelend form of sukkelen:
-
sukkelen (kwakkelen)
Conjugations for sukkelen:
o.t.t.
- sukkel
- sukkelt
- sukkelt
- sukkelen
- sukkelen
- sukkelen
o.v.t.
- sukkelde
- sukkelde
- sukkelde
- sukkelden
- sukkelden
- sukkelden
v.t.t.
- heb gesukkeld
- hebt gesukkeld
- heeft gesukkeld
- hebben gesukkeld
- hebben gesukkeld
- hebben gesukkeld
v.v.t.
- had gesukkeld
- had gesukkeld
- had gesukkeld
- hadden gesukkeld
- hadden gesukkeld
- hadden gesukkeld
o.t.t.t.
- zal sukkelen
- zult sukkelen
- zal sukkelen
- zullen sukkelen
- zullen sukkelen
- zullen sukkelen
o.v.t.t.
- zou sukkelen
- zou sukkelen
- zou sukkelen
- zouden sukkelen
- zouden sukkelen
- zouden sukkelen
en verder
- ben gesukkeld
- bent gesukkeld
- is gesukkeld
- zijn gesukkeld
- zijn gesukkeld
- zijn gesukkeld
diversen
- sukkel!
- sukkelt!
- gesukkeld
- sukkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for sukkelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
be ailing | kwakkelen; sukkelen | |
be sickly | kwakkelen; sukkelen |
Related Words for "sukkelen":
Wiktionary Translations for sukkelen:
sukkelen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sukkelen | → trot; trudge; plod | ↔ trotten — langsam, lustlos, stumpfsinnig, schwerfällig, mit monotonem Schritt irgendwohin gehen |