Summary
Dutch
Detailed Translations for toneel from Dutch to English
toneel:
-
het toneel (aanstellerij)
-
het toneel (toneelpodium; podium)
Translation Matrix for toneel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
affectation | aanstellerij; toneel | geaffekteerdheid; gekunsteldheid; gemaaktheid |
dais | podium; toneel; toneelpodium | schouwtoneel |
pose | aanstellerij; toneel | modelzitten; poseren |
put on | aanstellerij; toneel | |
stage | podium; toneel; toneelpodium | etappe; fase; ontwikkelingsfase; ontwikkelingsstadium; parcoursetappe; schouwtoneel; stadium; toneelwezen; werkstroomfase |
swank | aanstellerij; toneel | branie; branieschopper; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; gepraal; grootspraak; haantje; opschepperij; praalzucht; snoeverij |
Verb | Related Translations | Other Translations |
pose | figureren | |
put on | aandoen; aankleden; aanmaken; aantrekken; aanzetten; inschakelen; licht aansteken; omdoen; onderbinden; ontsteken; starten; voorbinden; voordoen | |
stage | ensceneren; faseren; huichelen; in scene zetten | |
swank | brallen; grootspreken; opscheppen | |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
put on | aangedaan; aangezet; ingeschakeld |