Dutch
Detailed Translations for uitlijn from Dutch to English
uitlijn:
-
uitlijn (uitservice)
Translation Matrix for uitlijn:
Noun | Related Translations | Other Translations |
box office | uitlijn; uitservice | bespreekbureau; ticketbureau |
ticket office | uitlijn; uitservice | bespreekbureau; ticketbureau |
uitlijnen:
-
uitlijnen (uitbalanceren; richten)
-
uitlijnen
-
uitlijnen
-
uitlijnen
Conjugations for uitlijnen:
o.t.t.
- lijn uit
- lijnt uit
- lijnt uit
- lijnen uit
- lijnen uit
- lijnen uit
o.v.t.
- lijnde uit
- lijnde uit
- lijnde uit
- lijnden uit
- lijnden uit
- lijnden uit
v.t.t.
- heb uitgelijnd
- hebt uitgelijnd
- heeft uitgelijnd
- hebben uitgelijnd
- hebben uitgelijnd
- hebben uitgelijnd
v.v.t.
- had uitgelijnd
- had uitgelijnd
- had uitgelijnd
- hadden uitgelijnd
- hadden uitgelijnd
- hadden uitgelijnd
o.t.t.t.
- zal uitlijnen
- zult uitlijnen
- zal uitlijnen
- zullen uitlijnen
- zullen uitlijnen
- zullen uitlijnen
o.v.t.t.
- zou uitlijnen
- zou uitlijnen
- zou uitlijnen
- zouden uitlijnen
- zouden uitlijnen
- zouden uitlijnen
en verder
- ben uitgelijnd
- bent uitgelijnd
- is uitgelijnd
- zijn uitgelijnd
- zijn uitgelijnd
- zijn uitgelijnd
diversen
- lijn uit!
- lijnt uit!
- uitgelijnd
- uitlijnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitlijnen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
snap | biscuit; biscuitje; kaakje; koek; koekje | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
align | richten; uitbalanceren; uitlijnen | gelijkrichten |
line up | richten; uitbalanceren; uitlijnen | aantreden; toetreden |
snap | uitlijnen | afbekken; afblaffen; afsnauwen; dichtbijten; een knippend geluid maken; exploderen; fladderen; happen; klappen; knakken; knappen; ontploffen; snauwen; springen; toebijten; toehappen; toesnauwen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; wapperen |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
snap | attractief; elegant; fraai; goed ogend; gracieus; knap; mooi; sierlijk; welgevallig |