Dutch
Detailed Translations for vakantie from Dutch to English
vakantie:
-
de vakantie (verloftijd; verlof; snipperdag; verlofjaar)
– periode waarin je vrij hebt van school of werk 1 -
de vakantie
– periode waarin je vrij hebt van school of werk 1
Translation Matrix for vakantie:
Noun | Related Translations | Other Translations |
day off | snipperdag; vakantie; verlof; verlofjaar; verloftijd | rustdag; uitgaansdag; vakantiedag; verlofdag |
floating day | snipperdag; vakantie; verlof; verlofjaar; verloftijd | |
furlough | snipperdag; vakantie; verlof; verlofjaar; verloftijd | |
holiday | vakantie | rustdag |
leave | snipperdag; vakantie; verlof; verlofjaar; verloftijd | heengaan; vertrekken |
sabbatical | snipperdag; vakantie; verlof; verlofjaar; verloftijd | studieverlof |
study leave | snipperdag; vakantie; verlof; verlofjaar; verloftijd | studieverlof |
vacation | snipperdag; vakantie; verlof; verlofjaar; verloftijd | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
leave | afgeven; afleveren; afreizen; afsteken; afvaren; bestellen; bezorgen; brengen; gaan; heengaan; in de steek laten; opbreken; opstappen; overhandigen; overlaten; smeren; thuisbezorgen; uitgaan; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken; wegvaren; zich verwijderen |
Related Words for "vakantie":
Antonyms for "vakantie":
Related Definitions for "vakantie":
Wiktionary Translations for vakantie:
vakantie
Cross Translation:
noun
vakantie
noun
-
period during which pupils and students do not attend their school or university
-
period taken off work or study for travel
-
period of one or more days taken off work by an employee for leisure
-
vacation
-
holiday, period of leisure time
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vakantie | → holiday; vacation; leave; furlough | ↔ Urlaub — die vom Arbeitgeber dem abhängig Beschäftigten oder Dienstherrn dem Unterstellten gewährte Freizeit in Höhe von einem oder meist mehreren Werktagen |
• vakantie | → holiday; vacation; leave; furlough | ↔ Urlaub — kurz für: eine während des Urlaubs[1] unternommene Reise |
• vakantie | → discharge; paying off; dismissal; lay-off; sack; spare time; time off; vacation; holiday; leave; leisure | ↔ congé — permission d’aller, de venir, de s’absenter, de se retirer. |
• vakantie | → holiday | ↔ vacance — Temps pendant lequel les études cessent (2) |
• vakantie | → holiday | ↔ vacance — Temps de repos accordé aux employés (3) |