Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. verdeler:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for verdeler from Dutch to English

verdeler:

verdeler verb

  1. verdeler (rondstrooien; verspreiden; uitzaaien; )
    to spread; to disperse; to scatter; cast around; to sprinkle; to strew about; to sow; to toss about
    • spread verb (spreads, spread, spreading)
    • disperse verb (disperses, dispersed, dispersing)
    • scatter verb (scatters, scattered, scattering)
    • sprinkle verb (sprinkles, sprinkled, sprinkling)
    • strew about verb (strews about, strewed about, strewing about)
    • sow verb (sows, sowed, sowing)
    • toss about verb (tosses about, tossed about, tossing about)

verdeler [de ~ (m)] nomen

  1. de verdeler (verspreider; distributeur; verbreider)
    the distributor; the propagator

Translation Matrix for verdeler:

NounRelated TranslationsOther Translations
distributor distributeur; verbreider; verdeler; verspreider afgeefster; distribuant; distributeur; distributeuse; ronddeler; uitdeelster; uitdeler; uitreikster; verspreidster
propagator distributeur; verbreider; verdeler; verspreider
sow zeug; zeugen
spread banket; beleg; broodbeleg; feestdiner; feestmaal; smulpartij; spreiding
VerbRelated TranslationsOther Translations
cast around rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien
disperse rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteendrijven; uiteenstuiven; uiteenvliegen; uitwaaieren; uitzwermen; verdrijven; verjagen; verspreiden; waaieren; wegdrijven; wegjagen; zich verspreiden
scatter rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteendrijven; uiteenstuiven; uiteenvliegen
sow rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien bezaaien; inzaaien; uitstrooien; uitzaaien; zaaien
spread rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien een boodschap uitdragen; klaar leggen; spreiden; uitdragen; uitspreiden; uitwrijven; verkondigen; verwijden; voortwoekeren; wijder maken; zich verder verspreiden
sprinkle rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien begieten; besprenkelen; besproeien; gieten; schenken; sprenkelen; uitstorten; water geven
strew about rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien
toss about rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
spread gespreid

Wiktionary Translations for verdeler:

verdeler
noun
  1. iemand die of iets dat verdeelt