Summary
Dutch
Detailed Translations for verhandel from Dutch to English
verhandelen:
-
verhandelen (verkopen)
Conjugations for verhandelen:
o.t.t.
- verhandel
- verhandelt
- verhandelt
- verhandelen
- verhandelen
- verhandelen
o.v.t.
- verhandelde
- verhandelde
- verhandelde
- verhandelden
- verhandelden
- verhandelden
v.t.t.
- heb verhandeld
- hebt verhandeld
- heeft verhandeld
- hebben verhandeld
- hebben verhandeld
- hebben verhandeld
v.v.t.
- had verhandeld
- had verhandeld
- had verhandeld
- hadden verhandeld
- hadden verhandeld
- hadden verhandeld
o.t.t.t.
- zal verhandelen
- zult verhandelen
- zal verhandelen
- zullen verhandelen
- zullen verhandelen
- zullen verhandelen
o.v.t.t.
- zou verhandelen
- zou verhandelen
- zou verhandelen
- zouden verhandelen
- zouden verhandelen
- zouden verhandelen
diversen
- verhandel!
- verhandelt!
- verhandeld
- verhandelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verhandelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
handle | beugel; deurklink; deurkruk; draagbeugel; greep; handvat in de vorm van stok; heft; hengsel; ingang; kruk; oor; oor van een kopje; steel | |
hawk | havik; valk | |
push | duw; duwtje; knopje; por; stoot; stootje; zet | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
deal in | verhandelen; verkopen | |
handle | verhandelen; verkopen | behandelen; bejegenen; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; iets afhandelen |
hawk | verhandelen; verkopen | colporteren; uitventen |
peddle | verhandelen; verkopen | huis-aan-huis-verkopen; leuren; venten |
push | verhandelen; verkopen | aanduwen; avanceren; dringen; duwen; helpen; hengsten; promoten; rammen; schuiven; schuivend verplaatsen; stompen; verschuiven; voor zich uitschuiven; voortschuiven |
sell | verhandelen; verkopen | iets verkopen; slijten; van de hand doen |