Dutch
Detailed Translations for verpatsen from Dutch to English
verpatsen:
Conjugations for verpatsen:
o.t.t.
- verpats
- verpatst
- verpatst
- verpatsen
- verpatsen
- verpatsen
o.v.t.
- verpatste
- verpatste
- verpatste
- verpatsten
- verpatsten
- verpatsten
v.t.t.
- heb verpatst
- hebt verpatst
- heeft verpatst
- hebben verpatst
- hebben verpatst
- hebben verpatst
v.v.t.
- had verpatst
- had verpatst
- had verpatst
- hadden verpatst
- hadden verpatst
- hadden verpatst
o.t.t.t.
- zal verpatsen
- zult verpatsen
- zal verpatsen
- zullen verpatsen
- zullen verpatsen
- zullen verpatsen
o.v.t.t.
- zou verpatsen
- zou verpatsen
- zou verpatsen
- zouden verpatsen
- zouden verpatsen
- zouden verpatsen
diversen
- verpats!
- verpatst!
- verpatst
- verpatsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verpatsen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
mortgage | geldlening; hypotheek; hypotheekakte; lening | |
pawn | pion | |
pledge | belofte; borg; cautie; garantie; gelofte; onderpand; pand; toezegging; waarborg; waarborging; waarborgsom | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
borrow money on | belenen; verpanden; verpatsen | |
mortgage | belenen; verpanden; verpatsen | |
pawn | belenen; verpanden; verpatsen | panden |
pledge | belenen; verpanden; verpatsen |