Noun | Related Translations | Other Translations |
break
|
onderbreking; pauze; rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; tussenpoos; verpozing
|
breuk; fractuur; lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; onderbreking; ontsnapping; ontvluchting; pauze; schafttijd; schaftuur; speelkwartier; tussenpoos; uitbraak; uitbreken
|
intermission
|
rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; verpozing
|
onderbreken; onderbreking; pauze; tussenpoos; tussenpozen; verbreken; werkpauze
|
interval
|
rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; verpozing
|
interim; interval; onderbreking; pauze; speelkwartier; toonafstand; tussenpoos; tussentijd
|
pause
|
onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing
|
onderbreking; pauze; rustpunt; tussenpoos
|
recess
|
onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing
|
bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; inkrimping; kloof; kostenbesparing; opening; reces; spleet; tussenruimte; uitsparing; verkorting
|
relaxation
|
afleiding; verpozing; verstrooiing; verzet; verzetje
|
geruststelling; kalmering
|
rest-break
|
onderbreking; pauze; rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; tussenpoos; verpozing
|
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
break
|
|
aan stukken breken; aan stukken slaan; breken; in stukken breken; ingooien; inslaan; kapot maken; kapotbreken; kapotgaan; kapotmaken; kapotslaan; knakken; licht worden; lichten; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; slechten; stukbreken; stukgaan; stukslaan; verbrijzelen; zich misdragen
|
pause
|
|
pauzeren
|