Dutch

Detailed Translations for voel from Dutch to English

voelen:

voelen verb (voel, voelt, voelde, voelden, gevoeld)

  1. voelen (bespeuren; zien; waarnemen; )
    to see; to feel; to perceive; to notice; to sense; to observe
    • see verb (sees, saw, seeing)
    • feel verb (feels, felt, feeling)
    • perceive verb (perceives, perceived, perceiving)
    • notice verb (notices, noticed, noticing)
    • sense verb (senses, sensed, sensing)
    • observe verb (observes, observed, observing)
  2. voelen (iets voelen)
    to feel
    • feel verb (feels, felt, feeling)
  3. voelen (invoelen; inleven; meeleven)
    to conceive; to imagine; to sympathize; feel empathy for; to be in sympathy with; to intend; to think; to feel; to sympathise
  4. voelen (betasten; bevoelen)
    to feel
    – grope or feel in search of something 1
    • feel verb (feels, felt, feeling)
      • He felt for his wallet1
    to grope
    – feel about uncertainly or blindly 1
    • grope verb (gropes, groped, groping)
      • She groped for her glasses in the darkness of the bedroom1
    to touch
    – make physical contact with, come in contact with 1
    • touch verb (touches, touched, touching)
      • She never touched her husband1
  5. voelen (ondervinden; ervaren; beleven; gewaarworden)
    to experience; to encounter; to feel
    • experience verb (experiences, experienced, experiencing)
    • encounter verb (encounters, encountered, encountering)
    • feel verb (feels, felt, feeling)
  6. voelen (aanraken)
    to touch
    • touch verb (touches, touched, touching)
  7. voelen (waarnemen; zien; observeren; )
    to perceive; to attend; to observe; to witness
    • perceive verb (perceives, perceived, perceiving)
    • attend verb (attends, attended, attending)
    • observe verb (observes, observed, observing)
    • witness verb (witnesss, witnessed, witnessing)

Conjugations for voelen:

o.t.t.
  1. voel
  2. voelt
  3. voelt
  4. voelen
  5. voelen
  6. voelen
o.v.t.
  1. voelde
  2. voelde
  3. voelde
  4. voelden
  5. voelden
  6. voelden
v.t.t.
  1. heb gevoeld
  2. hebt gevoeld
  3. heeft gevoeld
  4. hebben gevoeld
  5. hebben gevoeld
  6. hebben gevoeld
v.v.t.
  1. had gevoeld
  2. had gevoeld
  3. had gevoeld
  4. hadden gevoeld
  5. hadden gevoeld
  6. hadden gevoeld
o.t.t.t.
  1. zal voelen
  2. zult voelen
  3. zal voelen
  4. zullen voelen
  5. zullen voelen
  6. zullen voelen
o.v.t.t.
  1. zou voelen
  2. zou voelen
  3. zou voelen
  4. zouden voelen
  5. zouden voelen
  6. zouden voelen
diversen
  1. voel!
  2. voelt!
  3. gevoeld
  4. voelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

voelen [znw.] nomen

  1. voelen (afvoelen; aftasten; tasten)
    the sensing; the feeling; the scanning

Translation Matrix for voelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
encounter ontmoeting; treffen
experience belevenis; beleving; bevinding; ervaring; meemaken van een gebeurtenis; ondervinden; ondervinding; praktijk; routine
feeling aftasten; afvoelen; tasten; voelen aanvoelen; emotie; feeling; gemoedsbeweging; gevoel; gewaarwording; ontroering; sensatie; sentiment; vertedering
notice bekijks; congé; convocatie; huuropzegging; informatie; kennisgeving; mededeling; opheldering; toelichting; uiteenzetting; uitleg; verduidelijking; verklaring; verwittiging
observe aanschouwen; observeren; zien
scanning aftasten; afvoelen; tasten; voelen
sense bedoeling; beduidenis; beduiding; betekenis; bezinning; brein; denkvermogen; geest; hersens; inkeer; ratio; strekking; tendens; vernuft; verstand
sensing aftasten; afvoelen; tasten; voelen
touch aanraking; contact; flinter; floers; gevoel; kleine tik; klopje; schijntje; sentiment; snufje; tikje; toetsaanslag; vleugje; voeling; waas; zweem
witness getuige; getuige voor de rechtbank; kroongetuige; omstander; toeschouwer
VerbRelated TranslationsOther Translations
attend bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aandachtig luisteren; aanwezig zijn; assisteren; bijspringen; bijstaan; bijwonen; helpen; ondersteunen; opdagen; opduiken; opkomen; opletten; seconderen; toeluisteren; verschijnen; weldoen
be in sympathy with inleven; invoelen; meeleven; voelen
conceive inleven; invoelen; meeleven; voelen
encounter beleven; ervaren; gewaarworden; ondervinden; voelen
experience beleven; ervaren; gewaarworden; ondervinden; voelen ervaren als
feel beleven; bemerken; bespeuren; betasten; bevoelen; ervaren; gewaarworden; iets voelen; inleven; invoelen; meeleven; merken; ondervinden; ontwaren; voelen; waarnemen; zien
feel empathy for inleven; invoelen; meeleven; voelen
grope betasten; bevoelen; voelen
imagine inleven; invoelen; meeleven; voelen inbeelden
intend inleven; invoelen; meeleven; voelen van plan zijn; voorhebben
notice bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; bekijken; bekrachtigen; bemerken; bestempelen; certificeren; gewaarworden; kijken; merken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; te zien krijgen; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; waarmerken; waarnemen; zien
observe bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; ontwaren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aankijken; bekijken; bemerken; gadeslaan; gewaarworden; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; merken; observeren; opdagen; opduiken; opkomen; opletten; opmerken; signaleren; toekijken; toeschouwen; toezien; verschijnen; waarnemen; zien
perceive bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; ontwaren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; bekijken; gewaarworden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; te zien krijgen; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; zien
see bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; bekijken; bezichtigen; bezien; gadeslaan; gewaarworden; kijken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; te zien krijgen; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; visualiseren; waarnemen; zien
sense bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien aanvoelen; gewaarworden; lucht krijgen van; onderscheiden; ontwaren; te zien krijgen; uit elkaar houden; uiteenhouden; voorvoelen
sympathise inleven; invoelen; meeleven; voelen condoleren; ideologie delen; medeleven; medeleven betuigen; meeleven; sympathiseren
sympathize inleven; invoelen; meeleven; voelen condoleren; ideologie delen; medeleven; medeleven betuigen; meeleven; sympathiseren
think inleven; invoelen; meeleven; voelen achten; denken; nadenken; peinzen; piekeren; prakkiseren
touch aanraken; betasten; bevoelen; voelen aangaan; aangrijpen; aanroeren; aanstippen; belang inboezemen; beroeren; betreffen; even aanraken; ontroeren; raken; roeren; slaan op; toucheren; treffen; zitten aan; zorg inboezemen
witness bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanwezig zijn; bijwonen; getuigen van; laten blijken; laten zien; meemaken; opdagen; opduiken; opkomen; verschijnen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
intend van plan; van zins
sense sensueel; wulps; zinlijk; zintuiglijke

Related Definitions for "voelen":

  1. ervaren door je zintuigen te gebruiken2
    • voel je hoe zacht deze stof is?2
  2. het merken of ondervinden2
    • hij voelt zich ziek2

Wiktionary Translations for voelen:

voelen
verb
  1. gewaarworden door aanraking, meestal met betrekking tot temperatuur of druk
voelen
verb
  1. -
  2. transitive: to experience an emotion or other mental state about

Cross Translation:
FromToVia
voelen feel; grope; finger; touch palper — Traductions à trier suivant le sens
voelen feel; experience; sense ressentir — Sentir, éprouver.
voelen feel; sense; grope; finger; touch; give off an odour; reek; smell sentir — Traductions à trier suivant le sens
voelen feel; explore; test; probe; touch; grope; finger; handle tâtertoucher, manier doucement une chose, pour savoir si elle est dure ou molle, sec ou humide, froide ou chaude, etc.