Dutch
Detailed Translations for voorbijzien from Dutch to English
voorbijzien:
-
voorbijzien
Conjugations for voorbijzien:
o.t.t.
- zie voorbij
- ziet voorbij
- ziet voorbij
- zien voorbij
- zien voorbij
- zien voorbij
o.v.t.
- zag voorbij
- zag voorbij
- zag voorbij
- zagen voorbij
- zagen voorbij
- zagen voorbij
v.t.t.
- heb voorbij gezien
- hebt voorbij gezien
- heeft voorbij gezien
- hebben voorbij gezien
- hebben voorbij gezien
- hebben voorbij gezien
v.v.t.
- had voorbij gezien
- had voorbij gezien
- had voorbij gezien
- hadden voorbij gezien
- hadden voorbij gezien
- hadden voorbij gezien
o.t.t.t.
- zal voorbijzien
- zult voorbijzien
- zal voorbijzien
- zullen voorbijzien
- zullen voorbijzien
- zullen voorbijzien
o.v.t.t.
- zou voorbijzien
- zou voorbijzien
- zou voorbijzien
- zouden voorbijzien
- zouden voorbijzien
- zouden voorbijzien
diversen
- zie voorbij!
- ziet voorbij!
- voorbij gezien
- voorbijziend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for voorbijzien:
Noun | Related Translations | Other Translations |
miss | blunder; fout; juffrouw; mejuffrouw; misgreep; misrekening; misschot; misser; misslag; misstap; misverstand; vergissing | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
miss | voorbijzien | ernaast gooien; iets mislopen; misgooien; mislopen; missen; vermissen |
overlook | voorbijzien | iets mislopen; mislopen; missen; over het hoofd zien |
External Machine Translations: