Summary


Dutch

Detailed Translations for voorschuiven from Dutch to English

voorschuiven:

voorschuiven verb

  1. voorschuiven (iemand begunstigen; voortrekken)
    to favour; to slide in front; favor
    • favour verb, engelsk (favours, favoured, favouring)
    • slide in front verb (slides in front, slid in front, sliding in front)
    • favor verb, amerikan
  2. voorschuiven (voortrekken; bevoordelen; begunstigen)
    to give preference; to favour; favor
    • give preference verb (gives preference, gave preference, giving preferende)
    • favour verb, engelsk (favours, favoured, favouring)
    • favor verb, amerikan
  3. voorschuiven (vooruitschuiven; opschuiven; duwen)
    to push forward; to move up; to advance; to slide in front
    • push forward verb (pushes forward, pushed forward, pushing forward)
    • move up verb (moves up, moved up, moving up)
    • advance verb (advances, advanced, advancing)
    • slide in front verb (slides in front, slid in front, sliding in front)
  4. voorschuiven (voorin schuiven)
    to slide in front
    • slide in front verb (slides in front, slid in front, sliding in front)

Translation Matrix for voorschuiven:

NounRelated TranslationsOther Translations
advance aantocht; avance; kasvoorschot; opmars; rijzing; toenadering; voorschot; voortgang
favor begunstiging; bevoorrechting; dienst; gunst
favour begunstiging; bevoorrechting; dienst; gunst
push forward oprukken
VerbRelated TranslationsOther Translations
advance duwen; opschuiven; voorschuiven; vooruitschuiven avanceren; bevorderd worden; bevorderen; helpen; hogerop komen; naar voren plaatsen; naderen; opmarcheren; oprukken; promoten; promoveren; tegemoetkomen; toenaderen; vervroegen; voorschieten; voorwaarts gaan; vroeger uitvoeren dan gepland; zich opwerken
favor begunstigen; bevoordelen; iemand begunstigen; voorschuiven; voortrekken bevoorrechten; voorrechten toekennen
favour begunstigen; bevoordelen; iemand begunstigen; voorschuiven; voortrekken bevoorrechten; voorrechten toekennen
give preference begunstigen; bevoordelen; voorschuiven; voortrekken bevoorrechten; voorrechten toekennen
move up duwen; opschuiven; voorschuiven; vooruitschuiven aan een ander overlaten; doorschuiven; inschikken
push forward duwen; opschuiven; voorschuiven; vooruitschuiven
slide in front duwen; iemand begunstigen; opschuiven; voorin schuiven; voorschuiven; voortrekken; vooruitschuiven