Dutch
Detailed Translations for vruchtdragen from Dutch to English
vruchtdragen:
-
vruchtdragen
to bear fruit
Conjugations for vruchtdragen:
o.t.t.
- draag vrucht
- draagt vrucht
- draagt vrucht
- dragen vrucht
- dragen vrucht
- dragen vrucht
o.v.t.
- droeg vrucht
- droeg vrucht
- droeg vrucht
- droegen vrucht
- droegen vrucht
- droegen vrucht
v.t.t.
- heb vrucht gedragen
- hebt vrucht gedragen
- heeft vrucht gedragen
- hebben vrucht gedragen
- hebben vrucht gedragen
- hebben vrucht gedragen
v.v.t.
- had vrucht gedragen
- had vrucht gedragen
- had vrucht gedragen
- hadden vrucht gedragen
- hadden vrucht gedragen
- hadden vrucht gedragen
o.t.t.t.
- zal vruchtdragen
- zult vruchtdragen
- zal vruchtdragen
- zullen vruchtdragen
- zullen vruchtdragen
- zullen vruchtdragen
o.v.t.t.
- zou vruchtdragen
- zou vruchtdragen
- zou vruchtdragen
- zouden vruchtdragen
- zouden vruchtdragen
- zouden vruchtdragen
diversen
- draag vrucht!
- draagt vrucht!
- vrucht gedragen
- vruchtdragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vruchtdragen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bear fruit | vruchtdragen |