Summary
Dutch
Detailed Translations for vuurt from Dutch to English
vuren:
-
vuren (schoten lossen; schieten; afvuren; afschieten)
-
vuren (trekker overhalen; afdrukken)
Conjugations for vuren:
o.t.t.
- vuur
- vuurt
- vuurt
- vuren
- vuren
- vuren
o.v.t.
- vuurde
- vuurde
- vuurde
- vuurden
- vuurden
- vuurden
v.t.t.
- heb gevuurd
- hebt gevuurd
- heeft gevuurd
- hebben gevuurd
- hebben gevuurd
- hebben gevuurd
v.v.t.
- had gevuurd
- had gevuurd
- had gevuurd
- hadden gevuurd
- hadden gevuurd
- hadden gevuurd
o.t.t.t.
- zal vuren
- zult vuren
- zal vuren
- zullen vuren
- zullen vuren
- zullen vuren
o.v.t.t.
- zou vuren
- zou vuren
- zou vuren
- zouden vuren
- zouden vuren
- zouden vuren
diversen
- vuur!
- vuurt!
- gevuurd
- vurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het vuren (schieten)