Dutch
Detailed Translations for wegschenken from Dutch to English
wegschenken:
-
wegschenken (weggeven; vergeven)
-
wegschenken (ten huwelijk geven; uithuwelijken; uithuwen)
Conjugations for wegschenken:
o.t.t.
- schenk weg
- schenkt weg
- schenkt weg
- schenken weg
- schenken weg
- schenken weg
o.v.t.
- schonk weg
- schonk weg
- schonk weg
- schonken weg
- schonken weg
- schonken weg
v.t.t.
- heb weggeschonken
- hebt weggeschonken
- heeft weggeschonken
- hebben weggeschonken
- hebben weggeschonken
- hebben weggeschonken
v.v.t.
- had weggeschonken
- had weggeschonken
- had weggeschonken
- hadden weggeschonken
- hadden weggeschonken
- hadden weggeschonken
o.t.t.t.
- zal wegschenken
- zult wegschenken
- zal wegschenken
- zullen wegschenken
- zullen wegschenken
- zullen wegschenken
o.v.t.t.
- zou wegschenken
- zou wegschenken
- zou wegschenken
- zouden wegschenken
- zouden wegschenken
- zouden wegschenken
diversen
- schenk weg!
- schenkt weg!
- weggeschonken
- wegschenkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for wegschenken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
give away | weggeven | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
gift away | ten huwelijk geven; uithuwelijken; uithuwen; wegschenken | |
give away | ten huwelijk geven; uithuwelijken; uithuwen; vergeven; weggeven; wegschenken | aanbrengen; aangeven; klikken; uitbrengen; vergeven; vergiffenis schenken; verklappen; verklikken; verlinken; verraden |
give in marriage | ten huwelijk geven; uithuwelijken; uithuwen; wegschenken | |
marry off | ten huwelijk geven; uithuwelijken; uithuwen; wegschenken |