Summary
Dutch to English: more detail...
- werkend:
- werken:
-
Wiktionary:
- werkend → functional
- werkend → active, alert, brisk, keen, adroit, lively, sprightly, spirited, vigorous, perky, spry, in action, assets, agitated, forceful, effective, actual, real, energetic
- werken → work, act, toil
- werken → works
- werken → work, trade under the name of, migrate, move, delay, function, operate, run, perform, act, produce, impact, impinge, avail, affect, take action, labour, vary
Dutch
Detailed Translations for werkend from Dutch to English
werkend:
-
werkend (arbeidend; actief; bedrijvig; werkzaam; arbeidzaam; bezig)
active; operative; working; laborious; actively; at work; hard-working; industriously; industrious-
active adj
-
operative adj
-
working adj
-
laborious adj
-
actively adv
-
at work adj
-
hard-working adj
-
industriously adv
-
industrious adj
-
Translation Matrix for werkend:
Wiktionary Translations for werkend:
werkend
Cross Translation:
adjective
-
in good working order
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• werkend | → active; alert; brisk; keen; adroit; lively; sprightly; spirited; vigorous; perky; spry; in action; assets | ↔ actif — Qui agir ou qui a la vertu d’agir. |
• werkend | → agitated; active; forceful; effective; in action | ↔ agissant — Qui agir, qui se donner beaucoup de mouvement. |
• werkend | → actual; effective; real; in action; active | ↔ effectif — Qui est réellement et de fait, qui produit un résultat réel. |
• werkend | → energetic; active; in action | ↔ énergique — Qui a de l’énergie. |
werken:
-
werken (arbeiden)
-
werken
-
werken (te werk gaan; opereren; manipuleren; procederen; optreden; handelen; leven)
Conjugations for werken:
o.t.t.
- werk
- werkt
- werkt
- werken
- werken
- werken
o.v.t.
- werkte
- werkte
- werkte
- werkten
- werkten
- werkten
v.t.t.
- heb gewerkt
- hebt gewerkt
- heeft gewerkt
- hebben gewerkt
- hebben gewerkt
- hebben gewerkt
v.v.t.
- had gewerkt
- had gewerkt
- had gewerkt
- hadden gewerkt
- hadden gewerkt
- hadden gewerkt
o.t.t.t.
- zal werken
- zult werken
- zal werken
- zullen werken
- zullen werken
- zullen werken
o.v.t.t.
- zou werken
- zou werken
- zou werken
- zouden werken
- zouden werken
- zouden werken
diversen
- werk!
- werkt!
- gewerkt
- werkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het werken (werking)
-
het werken (functioneren)
Translation Matrix for werken:
Related Words for "werken":
Synonyms for "werken":
Antonyms for "werken":
Related Definitions for "werken":
Wiktionary Translations for werken:
werken
Cross Translation:
verb
werken
-
arbeid verrichten, lichte vorm van zwoegen
- werken → work
verb
-
to have an effect on
-
to labour, to work
-
to do a specific task
-
function correctly
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• werken | → work | ↔ arbeiten — erwerbstätig sein, tätig sein, schöpferisch tätig sein |
• werken | → trade under the name of | ↔ firmieren — einen bestimmten Firmennamen benutzen und mit diesem unterzeichnen |
• werken | → migrate; move | ↔ wandern — (häufig, in regelmäßigen Abständen) den Aufenthaltsort wechseln |
• werken | → work | ↔ bosser — France|fr popu|fr travailler. |
• werken | → delay | ↔ différer — Traductions à trier suivant le sens |
• werken | → function; operate; run; work; perform; act | ↔ fonctionner — accomplir sa fonction, en parlant d’un mécanisme, d’un organe, etc. |
• werken | → produce; operate; impact; impinge; work; avail; affect; act; take action; move | ↔ opérer — accomplir une œuvre, produire un effet. |
• werken | → work | ↔ taffer — (argot) travailler. |
• werken | → work; labour | ↔ travailler — Fournir un travail |
• werken | → vary | ↔ varier — À trier |