Dutch
Detailed Translations for wichel from Dutch to English
wichelen:
-
wichelen (voorspellen)
Conjugations for wichelen:
o.t.t.
- wichel
- wichelt
- wichelt
- wichelen
- wichelen
- wichelen
o.v.t.
- wichelde
- wichelde
- wichelde
- wichelden
- wichelden
- wichelden
v.t.t.
- heb gewicheld
- hebt gewicheld
- heeft gewicheld
- hebben gewicheld
- hebben gewicheld
- hebben gewicheld
v.v.t.
- had gewicheld
- had gewicheld
- had gewicheld
- hadden gewicheld
- hadden gewicheld
- hadden gewicheld
o.t.t.t.
- zal wichelen
- zult wichelen
- zal wichelen
- zullen wichelen
- zullen wichelen
- zullen wichelen
o.v.t.t.
- zou wichelen
- zou wichelen
- zou wichelen
- zouden wichelen
- zouden wichelen
- zouden wichelen
diversen
- wichel!
- wichelt!
- gewicheld
- wichelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for wichelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
forecast | prognose; voorspelling | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
forecast | voorspellen; wichelen | tevoren zeggen; voortellen |
foretell | voorspellen; wichelen | tevoren zeggen; voortellen |
predict | voorspellen; wichelen | tevoren zeggen; voortellen |
soothsay | voorspellen; wichelen | voortellen |
External Machine Translations: