Summary
Dutch
Detailed Translations for wippen from Dutch to English
wippen:
-
wippen (ten val brengen)
Conjugations for wippen:
o.t.t.
- wip
- wipt
- wipt
- wippen
- wippen
- wippen
o.v.t.
- wipte
- wipte
- wipte
- wipten
- wipten
- wipten
v.t.t.
- heb gewipt
- hebt gewipt
- heeft gewipt
- hebben gewipt
- hebben gewipt
- hebben gewipt
v.v.t.
- had gewipt
- had gewipt
- had gewipt
- hadden gewipt
- hadden gewipt
- hadden gewipt
o.t.t.t.
- zal wippen
- zult wippen
- zal wippen
- zullen wippen
- zullen wippen
- zullen wippen
o.v.t.t.
- zou wippen
- zou wippen
- zou wippen
- zouden wippen
- zouden wippen
- zouden wippen
diversen
- wip!
- wipt!
- gewipt
- wippend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for wippen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bring down | ten val brengen; wippen | afwaarderen; devalueren; naar beneden brengen; neerbrengen; neerhalen; neerleggen; neersabelen; omlaagbrengen; onderuit halen |
overthrow | ten val brengen; wippen | |
overturn | ten val brengen; wippen | dompen; kantelen; kiepen; ombladeren; omkeren; omslaan; omver kiepen; plotseling veranderen |
topple | ten val brengen; wippen | lazeren |
Related Words for "wippen":
wippen form of wip:
Translation Matrix for wip:
Noun | Related Translations | Other Translations |
moment | wip | minuutje; moment; ogenblik; oogwenk; seconde; tel; tijdstip |