Dutch
Detailed Translations for spelden from Dutch to Spanish
spelden:
-
spelden (pinnen)
clavar con alfileres; enclavijar; fijar; taladrar; alfilerar-
clavar con alfileres verb
-
enclavijar verb
-
fijar verb
-
taladrar verb
-
alfilerar verb
-
Conjugations for spelden:
o.t.t.
- speld
- speldt
- speldt
- spelden
- spelden
- spelden
o.v.t.
- speldde
- speldde
- speldde
- speldden
- speldden
- speldden
v.t.t.
- heb gespeld
- hebt gespeld
- heeft gespeld
- hebben gespeld
- hebben gespeld
- hebben gespeld
v.v.t.
- had gespeld
- had gespeld
- had gespeld
- hadden gespeld
- hadden gespeld
- hadden gespeld
o.t.t.t.
- zal spelden
- zult spelden
- zal spelden
- zullen spelden
- zullen spelden
- zullen spelden
o.v.t.t.
- zou spelden
- zou spelden
- zou spelden
- zouden spelden
- zouden spelden
- zouden spelden
en verder
- ben gespeld
- bent gespeld
- is gespeld
- zijn gespeld
- zijn gespeld
- zijn gespeld
diversen
- speld!
- speldt!
- gespeld
- speldend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for spelden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
alfileres | spelden | |
fijar | vastzetten | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
alfilerar | pinnen; spelden | afspelden |
clavar con alfileres | pinnen; spelden | klemmen; knellen; omklemmen |
enclavijar | pinnen; spelden | corresponderen; overeenkomstig zijn; vastpinnen; vastprikken; vastspelden |
fijar | pinnen; spelden | aan elkaar bevestigen; aanhechten; bepalen; betrappen; bevestigen; determineren; ergens aan bevestigen; fiksen; gebieden; gelasten; goedmaken; hechten; herstellen; iets vastkleven; kleven; maken; plaats toekennen; plaatsen; plakken; rechtzetten; repareren; snappen; vastbinden; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vaststellen; vastzetten; verbinden; verzekeren; voorschrijven |
taladrar | pinnen; spelden | doorponsen; doorprikken; openprikken; opensteken; ponsen; stansen; uitboren |
spelden form of spellen:
-
spellen (de letters van een woord opnoemen)
Conjugations for spellen:
o.t.t.
- spel
- spelt
- spelt
- spellen
- spellen
- spellen
o.v.t.
- spelde
- spelde
- spelde
- spelden
- spelden
- spelden
v.t.t.
- heb gespeld
- hebt gespeld
- heeft gespeld
- hebben gespeld
- hebben gespeld
- hebben gespeld
v.v.t.
- had gespeld
- had gespeld
- had gespeld
- hadden gespeld
- hadden gespeld
- hadden gespeld
o.t.t.t.
- zal spellen
- zult spellen
- zal spellen
- zullen spellen
- zullen spellen
- zullen spellen
o.v.t.t.
- zou spellen
- zou spellen
- zou spellen
- zouden spellen
- zouden spellen
- zouden spellen
en verder
- ben gespeld
- bent gespeld
- is gespeld
- zijn gespeld
- zijn gespeld
- zijn gespeld
diversen
- spel!
- spelt!
- gespeld
- spellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for spellen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
deletrear | de letters van een woord opnoemen; spellen |
Related Words for "spellen":
Wiktionary Translations for spellen:
spellen
Cross Translation:
verb
-
letters in de juiste volgorde plaatsen
- spellen → deletrear
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• spellen | → deletrear | ↔ spell — to write or say the letters that form a word |
• spellen | → deletrear | ↔ spell — to compose a word |
• spellen | → deletrear | ↔ épeler — Donner l'orthographe d'un mot, lettre par lettre et grouper les lettres par syllabes. |
• spellen | → deletreo | ↔ épellation — Action d'épeler, de nommer une par une les lettres qui composent un mot. |