Summary
Dutch
Detailed Translations for uitschrijven from Dutch to Spanish
uitschrijven:
-
uitschrijven
Conjugations for uitschrijven:
o.t.t.
- schrijf uit
- schrijft uit
- schrijft uit
- schrijven uit
- schrijven uit
- schrijven uit
o.v.t.
- schreef uit
- schreef uit
- schreef uit
- schreven uit
- schreven uit
- schreven uit
v.t.t.
- heb uitgeschreven
- hebt uitgeschreven
- heeft uitgeschreven
- hebben uitgeschreven
- hebben uitgeschreven
- hebben uitgeschreven
v.v.t.
- had uitgeschreven
- had uitgeschreven
- had uitgeschreven
- hadden uitgeschreven
- hadden uitgeschreven
- hadden uitgeschreven
o.t.t.t.
- zal uitschrijven
- zult uitschrijven
- zal uitschrijven
- zullen uitschrijven
- zullen uitschrijven
- zullen uitschrijven
o.v.t.t.
- zou uitschrijven
- zou uitschrijven
- zou uitschrijven
- zouden uitschrijven
- zouden uitschrijven
- zouden uitschrijven
en verder
- ben uitgeschreven
- bent uitgeschreven
- is uitgeschreven
- zijn uitgeschreven
- zijn uitgeschreven
- zijn uitgeschreven
diversen
- schrijf uit!
- schrijft uit!
- uitgeschreven
- uitschrijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitschrijven:
Noun | Related Translations | Other Translations |
escribir | uitschrijven | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
borrar | uitschrijven | aanrekenen; aanwrijven; afschrijven; berispen; beschuldigen; blameren; diskwalificeren; doorstrepen; gispen; iemand schrappen; in elkaar overlopen; laken; nadragen; royeren; tanen; te niet doen; uitgommen; uitroeien; uitsluiten; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; verbleken; vervagen; vervloeien; verwijten; vlakken; voor de voeten gooien; voorhouden; wegvagen; wegvegen; wissen |
escribir | boeken; corresponderen; een briefwisseling hebben; invoeren; kalken; noteren; opschrijven; optekenen; pennen; registreren; schrijven; typen; vastleggen |
Wiktionary Translations for uitschrijven:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitschrijven | → dar lugar a; ocasionar; causar; instigar; maquinar; producir | ↔ causer — être cause de ; occasionner, provoquer. |
• uitschrijven | → lanzar; echar | ↔ lancer — jeter en avant avec force, avec raideur, pour atteindre au loin. |
• uitschrijven | → organizar | ↔ organiser — disposer les parties d’un corps pour les fonctions auxquelles il destiner. |
• uitschrijven | → mediar; dar lugar a; ocasionar; causar; instigar; maquinar; producir; procurar | ↔ procurer — faire obtenir à une personne quelque avantage par son crédit, par ses soins. |
• uitschrijven | → dar lugar a; ocasionar; acomodar; situar; identificar | ↔ situer — placer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc. |
External Machine Translations: