Dutch
Detailed Translations for aftuigen from Dutch to Spanish
aftuigen:
-
aftuigen (afranselen; aframmelen; in elkaar timmeren; afrossen; toetakelen)
Conjugations for aftuigen:
o.t.t.
- tuig af
- tuigt af
- tuigt af
- tuigen af
- tuigen af
- tuigen af
o.v.t.
- tuigde af
- tuigde af
- tuigde af
- tuigden af
- tuigden af
- tuigden af
v.t.t.
- heb afgetuigd
- hebt afgetuigd
- heeft afgetuigd
- hebben afgetuigd
- hebben afgetuigd
- hebben afgetuigd
v.v.t.
- had afgetuigd
- had afgetuigd
- had afgetuigd
- hadden afgetuigd
- hadden afgetuigd
- hadden afgetuigd
o.t.t.t.
- zal aftuigen
- zult aftuigen
- zal aftuigen
- zullen aftuigen
- zullen aftuigen
- zullen aftuigen
o.v.t.t.
- zou aftuigen
- zou aftuigen
- zou aftuigen
- zouden aftuigen
- zouden aftuigen
- zouden aftuigen
diversen
- tuig af!
- tuigt af!
- afgetuigd
- aftuigende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aftuigen (onttakelen)
Translation Matrix for aftuigen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
desmantelamiento | aftuigen; onttakelen | onttakeling; wegbreken |
Verb | Related Translations | Other Translations |
apalear | aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen | 'n aframmeling geven; aframmelen; afrossen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren; knuppelen |
aporrear | aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen | afranselen; beuken; een klap geven; hengsten; iemand toetakelen; rammen; slaan; stompen |
darle una paliza a alguien | aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen | billekoek geven; een pak slaag geven |
darle una tunda de golpes | aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen | |
flagelar | aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen | |
vapulear | aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen |