Dutch

Detailed Translations for geschept from Dutch to Spanish

geschept:

geschept adj

  1. geschept

Translation Matrix for geschept:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
de barba geschept

geschept form of scheppen:

Conjugations for scheppen:

o.t.t.
  1. schep
  2. schept
  3. schept
  4. scheppen
  5. scheppen
  6. scheppen
o.v.t.
  1. schepte
  2. schepte
  3. schepte
  4. schepten
  5. schepten
  6. schepten
v.t.t.
  1. heb geschept
  2. hebt geschept
  3. heeft geschept
  4. hebben geschept
  5. hebben geschept
  6. hebben geschept
v.v.t.
  1. had geschept
  2. had geschept
  3. had geschept
  4. hadden geschept
  5. hadden geschept
  6. hadden geschept
o.t.t.t.
  1. zal scheppen
  2. zult scheppen
  3. zal scheppen
  4. zullen scheppen
  5. zullen scheppen
  6. zullen scheppen
o.v.t.t.
  1. zou scheppen
  2. zou scheppen
  3. zou scheppen
  4. zouden scheppen
  5. zouden scheppen
  6. zouden scheppen
en verder
  1. ben geschept
  2. bent geschept
  3. is geschept
  4. zijn geschept
  5. zijn geschept
  6. zijn geschept
diversen
  1. schep!
  2. schept!
  3. geschept
  4. scheppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

scheppen [het ~] nomen

  1. het scheppen (creëren; maken)
    la elaboración; la fabricación

scheppen [de ~] nomen, plural

  1. de scheppen (spades; schoppen)
    la palas

Translation Matrix for scheppen:

NounRelated TranslationsOther Translations
desarrollar beschaven; cultiveren; ontwikkelen; vormen
elaboración creëren; maken; scheppen aanmaak; aanmaken; bewerking; constructie; creatie; educatie; fabricage; fabricatie; fabriceren; herdruk; maak; maaksel; maken; merk; onderwerp; onderwijs; produceren; productie; schepping; scholing; subject; thema; thema van een boek; vervaardigen; vervaardiging; verwerking; werken; werking
fabricación creëren; maken; scheppen aanmaak; aanmaken; constructie; creatie; fabricage; fabricatie; fabriceren; kunstwerk; maak; maaksel; makelij; maken; meesterwerk; merk; produceren; productie; schepping; vervaardigen; vervaardiging; werk
palas scheppen; schoppen; spades slaghouten; vuilnisblikken
trazar aftekenen
VerbRelated TranslationsOther Translations
armar in het leven roepen; maken; scheppen aandoen; bepantseren; berokkenen; bewapenen; harnassen; muziek componeren; opspannen; spannen; veroorzaken; wapenen
comer con cuchara lepelen; scheppen
compilar in het leven roepen; maken; scheppen bijeenzoeken; compileren; muziek componeren; op bankrekening zetten; sparen; vergaren; verzamelen
componer in het leven roepen; maken; scheppen aandoen; berokkenen; componeren; muziek componeren; neerleggen; onderuit halen; op muziek zetten; plaatsen; posten; posteren; stationeren; toonzetten; tot stand brengen; veroorzaken; voor elkaar krijgen
concebir graven; in het leven roepen; maken; opdelven; opgraven; scheppen begrijpen; beseffen; broeden; concipiëren; doorzien; inrichten; installeren; inzien; met het verstand vatten; onderkennen; opvatten; realiseren; snappen; uitbroeden; warmhouden
convertirse en graven; in het leven roepen; maken; opdelven; opgraven; scheppen afwisselen; evolueren; herzien; ontstaan; ontwikkelen; oprijzen; rijzen; veranderen; verwisselen; voortkomen; wijzigen; worden
crear in het leven roepen; maken; scheppen aanstellen; benoemen; bouwen; concipiëren; construeren; formeren; initiëren; installeren; maken; ontwerpen; op gang brengen
desarrollar graven; in het leven roepen; maken; opdelven; opgraven; scheppen afwisselen; bewerkstelligen; geschikt maken voor bebouwing; herzien; ontginnen; ontplooien; ontwikkelen; opbloeien; opfleuren; realiseren; tot bloei komen; tot ontwikkeling brengen; tot volle wasdom komen; uiteenvouwen; veranderen; verwerkelijken; verwezenlijken; verwisselen; wijzigen
desarrollarse graven; opdelven; opgraven; scheppen afwisselen; evolueren; herzien; ontluiken; ontplooien; ontwikkelen; opbloeien; plaatsen; situeren; tot wasdom komen; veranderen; verwisselen; wijzigen; zich afspelen; zich ontsluiten
desplegar graven; opdelven; opgraven; scheppen afwisselen; bikken; distribueren; eten; geuren; herzien; losgooien; loswerpen; naar binnen werken; nader verklaren; ontvouwen; ontwikkelen; openspreiden; openvouwen; pralen; pronken; ronddelen; spreiden; te kijk lopen met; toelichten; tot ontwikkeling brengen; uitbeitelen; uitbikken; uiteenzetten; uitklappen; uitleggen; uitreiken; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen; veranderen; verdelen; verduidelijken; verwisselen; wijzigen
diseñar in het leven roepen; maken; scheppen concipiëren; ontwerpen; vormgeven
fabricar in het leven roepen; maken; scheppen afwisselen; fabriceren; herzien; maken; produceren; veranderen; vervaardigen; verwisselen; voortbrengen; wijzigen
formar in het leven roepen; maken; scheppen aanstellen; afketsen; afstemmen; afwijzen; arrangeren; benoemen; bijbrengen; boetseren; formeren; iets op touw zetten; initiëren; installeren; instellen; kneden; leren; maken; modelleren; onderwijzen; op gang brengen; opleiden; regelen; scholen; terugwijzen; vervaardigen; verweren; verwerpen; vorm geven; vormen; vormgeven; wegstemmen
ganar in het leven roepen; maken; scheppen aankopen; aanschaffen; behalen; binnenbrengen; binnenhalen; buitmaken; de kost verdienen; de overwinning behalen; gewinnen; halen; kopen; kostwinnen; pakken; tot stand brengen; vangen; verdienen; verkrijgen; verwerven; voor elkaar krijgen; winnen; zegevieren
hacer in het leven roepen; maken; scheppen doen; fabriceren; formeren; handelen; loskrijgen; losmaken; lostornen; maken; neerleggen; onderuit halen; produceren; tornen; uithalen; uitrichten; uitspoken; uittrekken; uitvoeren; verrichten; vervaardigen; voortbrengen
montar in het leven roepen; maken; scheppen aanbinden; aanknopen; arrangeren; assembleren; beginnen; berijden; bestijgen; betrappen; bevestigen; bijeen voegen; bouwen; combineren; ergens aan bevestigen; iets op touw zetten; in elkaar zetten; inrichten; installeren; instappen; koppelen; monteren; opbouwen; regelen; samenvoegen; snappen; vastmaken; vastzetten
producir in het leven roepen; maken; scheppen aandoen; aanrichten; aanstichten; fabriceren; losmaken; maken; opbrengen; opleveren; produceren; teweegbrengen; veroorzaken; vervaardigen; voortbrengen
remendar in het leven roepen; maken; scheppen afwisselen; fiksen; goedmaken; herstellen; herzien; klusje opknappen; klussen; maken; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; rechtzetten; renoveren; repareren; restaureren; tot stand brengen; veranderen; verstellen; verwisselen; voor elkaar krijgen; wijzigen
reparar in het leven roepen; maken; scheppen afwisselen; beteren; bijwerken; corrigeren; fiksen; gezond maken; goed gaan; goedmaken; hernieuwen; herstellen; herstructureren; herzien; het goed maken; hotfix; hotfixpakket; maken; rechtzetten; rectificeren; renoveren; repareren; restaureren; tot stand brengen; veranderen; verbeteren; vernieuwen; verstellen; verwisselen; voor elkaar krijgen; wijzigen
trazar in het leven roepen; maken; scheppen aftekenen; concipiëren; contrasteren; met pen overtekenen; ontwerpen; overtrekken; traceren

Related Words for "scheppen":


Synonyms for "scheppen":


Related Definitions for "scheppen":

  1. het maken, laten ontstaan1
    • God schiep de wereld in zeven dagen1
  2. het met een schep verplaatsen1
    • ik schepte het zand in de kruiwagen1

Wiktionary Translations for scheppen:

scheppen
verb
  1. het doen ontstaan uit niets

Cross Translation:
FromToVia
scheppen crear; generar create — to put into existence
scheppen traspalar shovel — to move materials with a shovel
scheppen crear; lograr schaffen — etwas künstlerisch oder handwerklich erzeugen
scheppen componer; escribir composerformer un tout de l’assemblage de plusieurs parties, parler des choses physiques et des choses morales.
scheppen crear créertirer quelque chose du néant, faire de rien quelque chose.
scheppen sacar; extraer puiser — Prendre de l’eau dans un puits, dans une rivière, à une source, etc.