Noun | Related Translations | Other Translations |
ancho
|
|
breedgeschouderdheid; breedheid; breedte
|
bufido
|
grauw; grom; snauw
|
|
caña de pescar
|
gepeupel; grauw; plebs; rapaille
|
hengel; hengelstok; vishengel; werphengel
|
chusma
|
gepeupel; grauw; plebs; rapaille
|
gajes; geboefte; gebroed; gespuis; geteisem; janhagel; kliek; onderonsje; schorriemorrie; tuig; uitschot; uitvaagsel
|
gentuza
|
gepeupel; grauw; plebs; rapaille
|
gajes; geboefte; gebroed; gespuis; schorriemorrie; tuig; uitschot; uitvaagsel
|
gruñido
|
grauw; grom; snauw
|
gebrom; gegrom; geknor; gemopper; gemurmel; gepruttel; geroezemoes; gesputter; knor; rommeling
|
gruño
|
grauw; grom; snauw
|
|
melancólico
|
|
melancholicus
|
puerco
|
|
beer; big; deugniet; guit; jong varken; mannetjesvarken; rakker; smeerlap; snaak; stinkerd; viezerik; zwijn
|
rabotada
|
gepeupel; grauw; grom; plebs; rapaille; snauw
|
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
apagado
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
afsluitings-; beslagen; bleek; dof; effen; egaal; eruit; flets; futloos; geblust; gedempt; gelijk; geslepen; glad; glansloos; halfluid; ingetogen; kleurloos; lamlendig; lusteloos; mat; niet helder; oververmoeid; plat; slap; stemmig; strak; uit; uitgeblust; van; vanaf nu; vanuit; vlak; vlakuit
|
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
apagado
|
|
afsluiten
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
ancho
|
grauw; vaal
|
afgesloten; breed; dicht; flodderig; fors; gesloten; in details; slobberig; slodderig; toe; uit de kluiten gewassen; uitgewerkt; vetlijvig
|
deplorable
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
armzalig; bar; bedonderd; bedrukt; beklagenswaardig; belazerd; beroerd; betreurenswaardig; deerlijk; deerniswekkend; deplorabel; diep ongelukkig; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; ernstig; gedrukt; godgeklaagd; hemeltergend; jammer; jammerlijk; karig; kwalijk; lamlendig; mager; meelijwekkend; miserabel; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; onbevredigend; onfortuinlijk; ongelukkig; ontoereikend; onvoldoende; pover; rampzalig; rouwig; schamel; schraal; sneu; spijtig; stakkerig; teleurstellend; ten hemel schreiend; teneergeslagen; terneergeslagen; treurig; van bedenkelijke aard; verdrietig; week; zeer ergerlijk; zielig; zwak
|
deprimido
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
bedrukt; depressief; gedeprimeerd; gedrukt; mineur; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; pessimistisch; teneergeslagen; terneergeslagen; verdrietig
|
desaliñado
|
grauw; vaal
|
door elkaar; dooreen; kliederig; knoeierig; morsig; nalatig; nonchalant; vuil
|
descolorido
|
grauw; vaal
|
bleek; flauw; flets; kleurloos; mistig; nevelachtig; onduidelijk; onhelder; pips; vaag; vagelijk; verschoten; wazig
|
deslucido
|
grauw; vaal
|
bleek; flauw; flets; ontsierd; pips; verschoten
|
desolado
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
afgezonderd; akelig; bedrukt; beroerd; desolaat; eenzaam; ellendig; gedrukt; helaas; jammer; jammer genoeg; mismoedig; mistroostig; moedeloos; naar; naargeestig; neerslachtig; niet te troosten; ontroostbaar; sneu; somber; spijtig; teneergeslagen; terneergeslagen; verdrietig; verlaten; zielsbedroefd
|
desolador
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
akelig; beroerd; ellendig; naar
|
gris
|
grauw; vaal
|
bleek; druilerig; flauw; flets; grauwkleurig; grijs; grijsharig; miezerig; verschoten
|
grisáceo
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vaal; vreugdeloos
|
grauwkleurig; grijs; grijsachtig; grijzig
|
holgado
|
grauw; vaal
|
breed; breedgeschouderd; flodderig; in details; slobberig; slodderig; uitgewerkt
|
incoloro
|
grauw; vaal
|
blank; bleek; flauw; flets; kleurloos; ongekleurd; ongelakt; pips; verschoten; wit; wit van huidskleur
|
lívido
|
grauw; vaal
|
bleek; flauw; flets; pips; verschoten
|
melancólico
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
bedrukt; droefgeestig; gedrukt; melancholiek; melancholisch; melancholische; mismoedig; mistroostig; moedeloos; naargeestig; neerslachtig; somber; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; verdrietig; weemoedig; zwaarmoedig
|
mugriento
|
grauw; vaal
|
bedoezeld; dellerig; goor; groezelig; met vuil bemorst; morsig; onverkwikkelijk; ranzig; schurft hebbend; schurftachtig; schurftig; sletterig; smeerachtig; smerig; smoezelig; stuitend; vervuild; vies; viezig; vuil; walgelijk; weerzinwekkend
|
pardo
|
grauw; vaal
|
bleek; flauw; flets; grauwkleurig; grijs; verschoten
|
pardusco
|
grauw; vaal
|
|
plomizo
|
grauw; vaal
|
bleek; flauw; flets; loodgrijs; loodkleurig; verschoten
|
puerco
|
grauw; vaal
|
bedoezeld; goor; groezelig; met vuil bemorst; morsig; onverkwikkelijk; ranzig; slonzig; slordig; smeerachtig; smerig; smoezelig; stuitend; varkensachtig; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig; walgelijk; weerzinwekkend; zwijnachtig
|
sin color
|
grauw; vaal
|
blank; bleek; flauw; flets; kleurloos; ongekleurd; pips; verschoten
|
sombrío
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
aan een ziekte lijdend; akelig; bedrukt; beroerd; donker; dreigend; dubieus; duister; ellendig; eng; gedrukt; glibberig; grauwkleurig; griezelig; grijs; helaas; huiveringwekkend; jammer; jammer genoeg; louche; luguber; melancholische; mismoedig; mistroostig; moedeloos; naar; naargeestig; neerslachtig; obscuur; onbetrouwbaar; onduidelijk; onguur; onheilspellend; pessimistisch; sinister; sneu; somber; spijtig; teneergeslagen; terneergeslagen; verdacht; verdrietig; wollig; ziek; zwartgallig
|
tenue
|
grauw; vaal
|
bleek; flauw; flets; verschoten
|
triste
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
aan een ziekte lijdend; armzalig; bar; bedroefd; bedroevend; bedrukt; deerlijk; deerniswekkend; deplorabel; droef; droefgeestig; droevig; druilerig; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; gedrukt; helaas; jammer; jammer genoeg; meelijwekkend; melancholisch; melancholische; miezerig; miserabel; mismoedig; mistroostig; moedeloos; naargeestig; neerslachtig; onfortuinlijk; ongelukkig; pessimistisch; rampzalig; rouwig; sneu; somber; spijtig; teneergeslagen; terneergeslagen; treurig; triest; troosteloos; verdrietig; week; ziek; zwaarmoedig; zwak
|