Dutch
Detailed Translations for opmonter from Dutch to Spanish
opmonteren:
-
opmonteren (blij maken; opfleuren; vrolijker worden; verkwikken)
Conjugations for opmonteren:
o.t.t.
- monter op
- montert op
- montert op
- monteren op
- monteren op
- monteren op
o.v.t.
- monterde op
- monterde op
- monterde op
- monterden op
- monterden op
- monterden op
v.t.t.
- ben opgemonterd
- bent opgemonterd
- is opgemonterd
- zijn opgemonterd
- zijn opgemonterd
- zijn opgemonterd
v.v.t.
- was opgemonterd
- was opgemonterd
- was opgemonterd
- waren opgemonterd
- waren opgemonterd
- waren opgemonterd
o.t.t.t.
- zal opmonteren
- zult opmonteren
- zal opmonteren
- zullen opmonteren
- zullen opmonteren
- zullen opmonteren
o.v.t.t.
- zou opmonteren
- zou opmonteren
- zou opmonteren
- zouden opmonteren
- zouden opmonteren
- zouden opmonteren
diversen
- monter op!
- montert op!
- opgemonterd
- opmonterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze