Dutch

Detailed Translations for sloten from Dutch to Spanish

sloten:

sloten [de ~] nomen, plural

  1. de sloten (veiligheidssloten)
    el cierres; el cierres de seguridad
  2. de sloten (kastelen; vestingen; burchten)
    la fortalezas; el castillos
  3. de sloten (burchten)
    el castillos

Translation Matrix for sloten:

NounRelated TranslationsOther Translations
castillos burchten; kastelen; sloten; vestingen
cierres sloten; veiligheidssloten sluitingen
cierres de seguridad sloten; veiligheidssloten
fortalezas burchten; kastelen; sloten; vestingen

Related Words for "sloten":


slot:

slot [het ~] nomen

  1. het slot (deurslot)
    la cerraja; la fortaleza; la cerradura; el fuerte; el fin; el castillo; la ciudadela
  2. het slot (beëindiging; sluiting; einde)
    el fin; la finalización; el final; el término; la clausura; la conclusión; el desenlace
  3. het slot (burcht; kasteel)
    el castillo; la fortaleza; la fortificación; la ciudadela
  4. het slot (fietsslot)
    la cerradura; la ciudadela; el cierre; el castillo

Translation Matrix for slot:

NounRelated TranslationsOther Translations
castillo burcht; deurslot; fietsslot; kasteel; slot citadel; fort; geheel van sluizen; kasteel; ridderkasteel; ridderslot; sluiswerken; sterkte; versterkte legerplaats
cerradura deurslot; fietsslot; slot afsluiting; citadel; conclusie; dichtmaken; het afsluiten; kasteel; knip; knipslot; knipsluiting; ridderkasteel; ridderslot; slotbeschouwing; sluiting; sluitingen
cerraja deurslot; slot
cierre fietsslot; slot afschaffing; afsluiting; beëindigen; citadel; deurknip; dichtmaken; grendel; het afsluiten; kasteel; knip; knipslot; knipsluiting; opheffen; opheffing; ridderkasteel; ridderslot; rits; ritssluiting; schuif; sluiting; sluitinrichting voor deur of raam
ciudadela burcht; deurslot; fietsslot; kasteel; slot citadel; fort; kasteel; ridderkasteel; ridderslot; sterkte; versterkte legerplaats
clausura beëindiging; einde; slot; sluiting afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting
conclusión beëindiging; einde; slot; sluiting afhaken; conclusie; eindigen; eindsom; gevolgtrekking; kappen; ophouden; slotbeschouwing; slotsom; staken; uitscheiden
desenlace beëindiging; einde; slot; sluiting conclusie; slotbeschouwing
fin beëindiging; deurslot; einde; slot; sluiting citadel; conclusie; crypte; doel; doeleinde; doelschijf; doelstelling; einde; eindpunt; eindstreep; end; finale; finish; finishlijn; graf; grafplaats; intentie; inzet; kasteel; meet; moedwil; onderaardse gang; oogmerk; ridderkasteel; ridderslot; rustplaats; slotbeschouwing; streven; toeleg; uiteinde; volbrenging; voltooiing; voornemen
final beëindiging; einde; slot; sluiting beslissende wedstrijd; beslissingswedstrijd; citadel; conclusie; einde; eindpunt; eindstreep; eindstrijd; finale; finish; finishlijn; kasteel; laatste gedeelte; laatste opvoering; meet; ridderkasteel; ridderslot; slotbeschouwing; slotnummer; slotstuk; sluitstuk; uiteinde
finalización beëindiging; einde; slot; sluiting afbouwen; afhaken; completering; conclusie; eindigen; kappen; ophouden; slotbeschouwing; staken; uitscheiden; voltooiing
fortaleza burcht; deurslot; kasteel; slot aandrijving; bastion; bolwerk; citadel; dynamiek; energie; felheid; fiksheid; fort; kasteel; kracht; krachtdadigheid; macht; ridderkasteel; ridderslot; sterkte; stuwkracht; vermogen; versterkte plaats; voortstuwing
fortificación burcht; kasteel; slot citadel; consolidatie; fort; gordel; kamerwand; kasteel; ridderkasteel; ridderslot; stadswal; sterkte; verharding; verrijking; versterking; versterkte plaats; versteviging; veste; vestingmuur; wand
fuerte deurslot; slot citadel; kasteel; ridderkasteel; ridderslot; sterke kant; sterke zijde
término beëindiging; einde; slot; sluiting einde; finale; lid; lidmaat; lul; penis; piemel; pik; poosje; roede; tijdruimte; tijdsbepaling; tijdsruimte; uiteinde
- eind
ModifierRelated TranslationsOther Translations
final achterste; definitieve; finaal; laatste; ten slotte; uiteindelijk
fuerte bitter teleurgesteld; blijvend; breed; dapper; degelijke; doordringend; duurzaam; duurzame; felle; ferm; fiks; flink; fors; fysiek sterk; grimmig; hard; hardop; heldhaftig; heroïsch; hoog; indringend; intens; intensief; keihard; kloek; krachtig; luid; massief; met een krachtige uitwerking; met hoge snelheid; moedig; moreel sterk; onderdrukt; onverschrokken; opgekropt; pittig; potig; robuust; schel; schel klinkend; scherp; schril; snerpend; solide; sterk; stevig; stevig gebouwd; stout; stoutmoedig; straf; struis; uit de kluiten gewassen; verbeten; verbitterd; verkropt; zwaar; zwaargebouwd

Related Words for "slot":


Synonyms for "slot":


Antonyms for "slot":


Related Definitions for "slot":

  1. het laatste gedeelte van iets1
    • aan het slot van de show trad Paul de Leeuw op1
  2. groot kasteel1
    • het slot Loevestein1
  3. onderdeel waar je iets mee sluit1
    • in het slot van de deur past een sleutel1

Wiktionary Translations for slot:

slot
noun
  1. mechanisme waarmee in combinatie met een sleutel een deur of een raam kan worden afgesloten
  2. een middeleeuwse versterkte woning

Cross Translation:
FromToVia
slot castro; castillo castle — fortified building
slot broche; hebilla; corchete; manija clasp — fastener or holder
slot cerrojo latch — fastening for a door
slot cerradura; candado lock — something used for fastening
slot cerradura Schloss — Pl.1 an einen Zugang montierte Schließeinrichtung
slot castillo Schloss — Pl.1 prunkvolles und repräsentatives Wohngebäude, meistens von Adelsfamilien
slot grapa; corchete; gafete agrafe — Sorte de crochet qui passer dans un anneau appeler porte et qui sert à attacher ensemble différentes choses.
slot castillo château — Forteresse entourée de tours et de bastions
slot corchete; gafete fermoir — Sorte de fermeture, serrure ou ressort s’appliquer à certains objets, tels que livres, colliers, bracelets, médaillons, coffrets, etc.
slot cerradura serrure — serrurerie|fr mécanisme permettant de maintenir fermer une porte, un panneau, un vantail, etc., au moyen d’une clé.

sloten form of sluiten:

Conjugations for sluiten:

o.t.t.
  1. sluit
  2. sluit
  3. sluit
  4. sluiten
  5. sluiten
  6. sluiten
o.v.t.
  1. sloot
  2. sloot
  3. sloot
  4. sloten
  5. sloten
  6. sloten
v.t.t.
  1. heb gesloten
  2. hebt gesloten
  3. heeft gesloten
  4. hebben gesloten
  5. hebben gesloten
  6. hebben gesloten
v.v.t.
  1. had gesloten
  2. had gesloten
  3. had gesloten
  4. hadden gesloten
  5. hadden gesloten
  6. hadden gesloten
o.t.t.t.
  1. zal sluiten
  2. zult sluiten
  3. zal sluiten
  4. zullen sluiten
  5. zullen sluiten
  6. zullen sluiten
o.v.t.t.
  1. zou sluiten
  2. zou sluiten
  3. zou sluiten
  4. zouden sluiten
  5. zouden sluiten
  6. zouden sluiten
en verder
  1. ben gesloten
  2. bent gesloten
  3. is gesloten
  4. zijn gesloten
  5. zijn gesloten
  6. zijn gesloten
diversen
  1. sluit!
  2. sluitt!
  3. gesloten
  4. sluitned
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for sluiten:

NounRelated TranslationsOther Translations
atacar aantasten; aanvallen; attaqueren; een uitval doen
cerrar dichtdoen; dichtdraaien
suceder plaatsvinden
tapar afstoppen; stoppen
VerbRelated TranslationsOther Translations
atacar afsluiten; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken aanvallen; aanvechten; attaqueren; belegeren; bestormen; bestrijden; betwisten; doordrijven; geweld gebruiken; grijpen; onteren; ontwijden; overvallen; schofferen; toeslaan
bloquear afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen barricaderen; belemmeren; beletten; blokkeren; knoppenraster; vergrendelen; verhinderen; versperren; voorkomen; voorkómen
celebrar afsluiten; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken afsluiten; celebreren; correct zijn; feesten; feestvieren; kloppen; naar einde toewerken; vieren
cerrar afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; toedoen; toemaken; toetrekken; vergrendelen aantrekken; afbakenen; afpalen; afschotten; afschutten; afzetten; afzien van rechtsvervolging; begrenzen; beknotten; beperken; correct zijn; dicht maken; dichtbinden; dichtdraaien; dichten; dichtgaan; dichtgooien; dichtmaken; dichtslaan; dichtstoppen; dichttrekken; dichtvallen; dichtwerpen; kloppen; omlijnen; schutten; seponeren; stoppen; toebinden; toedraaien; toevallen; uitdoen; uitdraaien; zich sluiten
cerrar con llave afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; toedoen; toemaken; toetrekken; vergrendelen correct zijn; dichtgaan; dichtvallen; kloppen; toevallen; zich sluiten
cerrar de golpe afsluiten; dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toemaken; toetrekken dichtgaan; dichtstoten; dichtvallen; grijpen; toeslaan; toevallen; zich sluiten
cerrar herméticamente dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toetrekken dicht maken; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen
cerrarse afsluiten; dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toemaken; toetrekken dichtgaan; dichtgroeien; dichtvallen; toevallen; zich sluiten
concertar afsluiten; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken concluderen; een gevolgtrekking maken; harmoniseren; kloppen met; op een lijn brengen; opmaken uit; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; stroken; stroken met; tot een goed samengaand geheel maken
concluir afsluiten; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken afleiden; afsluiten; beslissen; besluiten; beëindigen; concluderen; deduceren; dichtdoen; dichtknopen; een einde maken aan; een gevolgtrekking maken; eindigen; naar einde toewerken; ophouden; opmaken uit; stoppen; van palen voorzien
cuadrar afsluiten; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken dichtdoen; dichtknopen
echar el cerrojo a afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen
echar llave afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen
guardar afsluiten; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken achterhouden; afdekken; afschermen; afschutten; afzonderen; apart zetten; behoeden; behouden; bergen; beschermen; bescherming bieden; beschutten; bewaken; bewaren; conserveren; deponeren; geen afstand doen van; hamsteren; hoeden; houden; in veiligheid brengen; inhouden; instandhouden; isoleren; niet laten gaan; opbergen; oppotten; opslaan; opzij leggen; potten; surveilleren; thuishouden; toekijken; toezicht houden; toezien; toezien op; vasthouden; wegbergen; wegsluiten; wegsteken; wegstoppen
importar afsluiten; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken importeren; invoeren
pasar afsluiten; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken aankomen; achteruitgaan; aflopen; bezoeken; bezwijken; doodgaan; doorgeven; doorhalen; doorkomen; doorspelen; doorvertellen; erdoor komen; gebeuren; geld overmaken; geschieden; iemand opzoeken; inhalen; instorten; kapotgaan; langsgaan; langskomen; omkomen; op visite gaan; oprijzen; overboeken; overgaan; overheen gaan; overheen trekken; overkomen; overlijden; overschrijden; overschrijven; overzenden; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; rijzen; rondbrieven; rondvertellen; snel bewegen; sterven; tenondergaan; teruggaan; toegaan; vergaan; verlopen; verrotten; verstrijken; verteren; vervallen; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijlopen; voorbijrijden; voordoen; voorvallen; wegrotten; zinken
poner bajo llave afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen
sellar dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toetrekken afstempelen; bekrachtigen; bestempelen; bezegelen; certificeren; merken; stempel opdrukken; stempel zetten; stempelen; van zegel voorzien; verzegelen; waarmerken
suceder afsluiten; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken gebeuren; gehoorzamen; gevolg geven aan; luisteren; navolgen; ontspinnen; oprijzen; opvolgen; overkomen; passeren; plaats hebben; plaatshebben; plaatsvinden; rijzen; volgen; voordoen; voorkomen; voorvallen; zich voordoen
tapar dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toetrekken afdekken; afschermen; afschutten; bedekken; bekleden; beschermen; beschutten; camoufleren; dichten; dichtgooien; dichtmaken; dichtslaan; dichtstoppen; dichtwerpen; gaten stoppen; in omgeving op laten gaan; overtrekken; stoppen; toestoppen

Related Definitions for "sluiten":

  1. beëindigen1
    • de voorzitter sloot de vergadering1
  2. dichtgaan1
    • vanavond sluiten de winkels om negen uur1
  3. dichtmaken1
    • wil je de deur achter je sluiten?1
  4. officieel vastleggen1
    • het huwelijk werd gesloten in de trouwzaal1

Wiktionary Translations for sluiten:

sluiten
verb
  1. toedoen, dichtmaken

Cross Translation:
FromToVia
sluiten cerrar; concluir; terminar; finalizar close — put an end to
sluiten cerrar close — move (a door)
sluiten cerrar shut — to close
sluiten cerrar; cerrar con llave fermer — Clore.

External Machine Translations: