Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. stotteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for stotteren from Dutch to Spanish

stotteren:

stotteren verb (stotter, stottert, stotterde, stotterden, gestotterd)

  1. stotteren (haperen; hakkelen; stamelen)

Conjugations for stotteren:

o.t.t.
  1. stotter
  2. stottert
  3. stottert
  4. stotteren
  5. stotteren
  6. stotteren
o.v.t.
  1. stotterde
  2. stotterde
  3. stotterde
  4. stotterden
  5. stotterden
  6. stotterden
v.t.t.
  1. heb gestotterd
  2. hebt gestotterd
  3. heeft gestotterd
  4. hebben gestotterd
  5. hebben gestotterd
  6. hebben gestotterd
v.v.t.
  1. had gestotterd
  2. had gestotterd
  3. had gestotterd
  4. hadden gestotterd
  5. hadden gestotterd
  6. hadden gestotterd
o.t.t.t.
  1. zal stotteren
  2. zult stotteren
  3. zal stotteren
  4. zullen stotteren
  5. zullen stotteren
  6. zullen stotteren
o.v.t.t.
  1. zou stotteren
  2. zou stotteren
  3. zou stotteren
  4. zouden stotteren
  5. zouden stotteren
  6. zouden stotteren
en verder
  1. ben gestotterd
  2. bent gestotterd
  3. is gestotterd
  4. zijn gestotterd
  5. zijn gestotterd
  6. zijn gestotterd
diversen
  1. stotter!
  2. stottert!
  3. gestotterd
  4. stotterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for stotteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
tartajear hakkelen; haperen; stamelen; stotteren wankelen
tartamudear hakkelen; haperen; stamelen; stotteren wankelen

Wiktionary Translations for stotteren:


Cross Translation:
FromToVia
stotteren tartamudear stammer — to stutter
stotteren tartamudear; balbucir stutter — to speak with spasmodic repetition
stotteren tartamudeo stutter — speech disorder
stotteren tardamudear stotternMedizin, Psychiatrie: sprechen mit krankhaftem häufigen Wiederholen von Lauten, Silben, Wörtern
stotteren balbucear; tartamudear bafouiller — (familier, fr) S’exprimer d’une façon confuse, incohérente, embarrasser.
stotteren balbucir; balbucear balbutier — S’exprimer ou prononcer difficilement, ânonner, hésiter.
stotteren balbucear; tartamudear bégayerarticuler mal les mots, les prononcer en hésiter et en répéter la même syllabe avant de prononcer celle qui suivre.