Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. suspenderen:


Dutch

Detailed Translations for suspendeer from Dutch to Spanish

suspenderen:

suspenderen verb (suspendeer, suspendeert, suspendeerde, suspendeerden, gesuspendeerd)

  1. suspenderen (schorsen)

Conjugations for suspenderen:

o.t.t.
  1. suspendeer
  2. suspendeert
  3. suspendeert
  4. suspenderen
  5. suspenderen
  6. suspenderen
o.v.t.
  1. suspendeerde
  2. suspendeerde
  3. suspendeerde
  4. suspendeerden
  5. suspendeerden
  6. suspendeerden
v.t.t.
  1. heb gesuspendeerd
  2. hebt gesuspendeerd
  3. heeft gesuspendeerd
  4. hebben gesuspendeerd
  5. hebben gesuspendeerd
  6. hebben gesuspendeerd
v.v.t.
  1. had gesuspendeerd
  2. had gesuspendeerd
  3. had gesuspendeerd
  4. hadden gesuspendeerd
  5. hadden gesuspendeerd
  6. hadden gesuspendeerd
o.t.t.t.
  1. zal suspenderen
  2. zult suspenderen
  3. zal suspenderen
  4. zullen suspenderen
  5. zullen suspenderen
  6. zullen suspenderen
o.v.t.t.
  1. zou suspenderen
  2. zou suspenderen
  3. zou suspenderen
  4. zouden suspenderen
  5. zouden suspenderen
  6. zouden suspenderen
en verder
  1. ben gesuspendeerd
  2. bent gesuspendeerd
  3. is gesuspendeerd
  4. zijn gesuspendeerd
  5. zijn gesuspendeerd
  6. zijn gesuspendeerd
diversen
  1. suspendeer!
  2. suspendeert!
  3. gesuspendeerd
  4. suspenderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for suspenderen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
suspender schorsen; suspenderen afblazen; afgelasten; afketsen; afkeuren; afstemmen; afwijzen; afzeggen; afzien van rechtsvervolging; blijven zitten; doubleren; ermee uitscheiden; kelderen; onderbreken; opgeven; ophouden; ricocheren; seponeren; staken; stoppen; terugwijzen; uitscheiden; verdagen; verweren; verwerpen; wegstemmen; weigeren; zakken