Dutch
Detailed Translations for terugrijden from Dutch to Spanish
terugrijden:
-
terugrijden (terugreizen)
Conjugations for terugrijden:
o.t.t.
- rijd terug
- rijdt terug
- rijdt terug
- rijden terug
- rijden terug
- rijden terug
o.v.t.
- reed terug
- reed terug
- reed terug
- reden terug
- reden terug
- reden terug
v.t.t.
- heb teruggereden
- hebt teruggereden
- heeft teruggereden
- hebben teruggereden
- hebben teruggereden
- hebben teruggereden
v.v.t.
- had teruggereden
- had teruggereden
- had teruggereden
- hadden teruggereden
- hadden teruggereden
- hadden teruggereden
o.t.t.t.
- zal terugrijden
- zult terugrijden
- zal terugrijden
- zullen terugrijden
- zullen terugrijden
- zullen terugrijden
o.v.t.t.
- zou terugrijden
- zou terugrijden
- zou terugrijden
- zouden terugrijden
- zouden terugrijden
- zouden terugrijden
en verder
- ben teruggereden
- bent teruggereden
- is teruggereden
- zijn teruggereden
- zijn teruggereden
- zijn teruggereden
diversen
- rijd terug!
- rijdt terug!
- teruggereden
- terugrijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for terugrijden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
regresar | rentrees; terugkeren | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
hacer marcha atrás | terugreizen; terugrijden | |
regresar | terugreizen; terugrijden | achteruitgaan; afnemen; afzien van rechtsvervolging; declineren; draaien; keren; minder worden; omkeren; retourneren; seponeren; teruggaan; terugkeren; terugkomen; wederkeren; weerkeren; wenden; zwenken |
retornar | terugreizen; terugrijden | afzien van rechtsvervolging; seponeren; wederkeren; weerkeren |