Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- toeschijnen:
-
Wiktionary:
- toeschijnen → parecer, figurársele, aparecer
Dutch
Detailed Translations for toeschenen from Dutch to Spanish
toeschijnen:
-
toeschijnen (lijken; schijnen; eruit zien)
Conjugations for toeschijnen:
o.t.t.
- schijn toe
- schijnt toe
- schijnt toe
- schijnen toe
- schijnen toe
- schijnen toe
o.v.t.
- scheen toe
- scheen toe
- scheen toe
- schenen toe
- schenen toe
- schenen toe
v.t.t.
- heb toegeschenen
- hebt toegeschenen
- heeft toegeschenen
- hebben toegeschenen
- hebben toegeschenen
- hebben toegeschenen
v.v.t.
- had toegeschenen
- had toegeschenen
- had toegeschenen
- hadden toegeschenen
- hadden toegeschenen
- hadden toegeschenen
o.t.t.t.
- zal toeschijnen
- zult toeschijnen
- zal toeschijnen
- zullen toeschijnen
- zullen toeschijnen
- zullen toeschijnen
o.v.t.t.
- zou toeschijnen
- zou toeschijnen
- zou toeschijnen
- zouden toeschijnen
- zouden toeschijnen
- zouden toeschijnen
en verder
- ben toegeschenen
- bent toegeschenen
- is toegeschenen
- zijn toegeschenen
- zijn toegeschenen
- zijn toegeschenen
diversen
- schijn toe!
- schijnt toe!
- toegeschenen
- toeschijnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for toeschijnen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
parecer | denkbeeld; gedachte; gezindheid; idee; kijk; mening; meningsuiting; mentale voorstelling; oordeel; opinie; opvatting; overtuiging; vaststaande mening; visie; zienswijze | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
parecer | eruit zien; lijken; schijnen; toeschijnen | aanbieden; corresponderen; de schijn van iets hebben; dunken; er uitzien; laten zien; offreren; ogen; overeenkomen; overeenstemmen; presenteren; schijnen; stroken; tonen; voorleggen |
parecerse | eruit zien; lijken; schijnen; toeschijnen | er uitzien; ogen |
Wiktionary Translations for toeschijnen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• toeschijnen | → parecer; figurársele; aparecer | ↔ paraître — exposer à la vue, se faire ou se laisser voir, se manifester. |
• toeschijnen | → figurársele; parecer | ↔ sembler — avoir l’air, l’apparence |