Dutch
Detailed Translations for uitrekenen from Dutch to Spanish
uitrekenen:
-
uitrekenen (berekenen; becijferen; uitwerken; calculeren)
Conjugations for uitrekenen:
o.t.t.
- reken uit
- rekent uit
- rekent uit
- rekenen uit
- rekenen uit
- rekenen uit
o.v.t.
- rekende uit
- rekende uit
- rekende uit
- rekenden uit
- rekenden uit
- rekenden uit
v.t.t.
- heb uitgerekend
- hebt uitgerekend
- heeft uitgerekend
- hebben uitgerekend
- hebben uitgerekend
- hebben uitgerekend
v.v.t.
- had uitgerekend
- had uitgerekend
- had uitgerekend
- hadden uitgerekend
- hadden uitgerekend
- hadden uitgerekend
o.t.t.t.
- zal uitrekenen
- zult uitrekenen
- zal uitrekenen
- zullen uitrekenen
- zullen uitrekenen
- zullen uitrekenen
o.v.t.t.
- zou uitrekenen
- zou uitrekenen
- zou uitrekenen
- zouden uitrekenen
- zouden uitrekenen
- zouden uitrekenen
en verder
- ben uitgerekend
- bent uitgerekend
- is uitgerekend
- zijn uitgerekend
- zijn uitgerekend
- zijn uitgerekend
diversen
- reken uit!
- rekent uit!
- uitgerekend
- uitrekenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitrekenen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
calcular | becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken | afwegen; begroten; bepalen; berekenen; controleren; inschatten; nagaan; nakijken; rekenen; schatten |
- | berekenen |
Synonyms for "uitrekenen":
Related Definitions for "uitrekenen":
Wiktionary Translations for uitrekenen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitrekenen | → calcular; computar; contar | ↔ calculer — déterminer un nombre au moyen d’un calcul, de calculs. |
• uitrekenen | → contar; calcular; computar | ↔ compter — déterminer (une quantité, un nombre), plus particulièrement par un dénombrement, sinon par un calcul. |