Dutch
Detailed Translations for pellen from Dutch to Spanish
pellen:
-
pellen (schillen; jassen)
pelar; sacar la piel; quitar la piel a; mondar-
pelar verb
-
sacar la piel verb
-
quitar la piel a verb
-
mondar verb
-
-
pellen (doppen)
Conjugations for pellen:
o.t.t.
- pel
- pelt
- pelt
- pellen
- pellen
- pellen
o.v.t.
- pelde
- pelde
- pelde
- pelden
- pelden
- pelden
v.t.t.
- heb gepeld
- hebt gepeld
- heeft gepeld
- hebben gepeld
- hebben gepeld
- hebben gepeld
v.v.t.
- had gepeld
- had gepeld
- had gepeld
- hadden gepeld
- hadden gepeld
- hadden gepeld
o.t.t.t.
- zal pellen
- zult pellen
- zal pellen
- zullen pellen
- zullen pellen
- zullen pellen
o.v.t.t.
- zou pellen
- zou pellen
- zou pellen
- zouden pellen
- zouden pellen
- zouden pellen
en verder
- is gepeld
- zijn gepeld
diversen
- pel!
- pelt!
- gepeld
- pellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for pellen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
pelar | doppen; pellen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
mondar | doppen; jassen; pellen; schillen | aardappels schillen; jassen |
pelar | doppen; jassen; pellen; schillen | aardappels schillen; afschilferen; jassen; ontvellen; schilferen; stropen |
quitar la piel a | jassen; pellen; schillen | |
sacar la piel | jassen; pellen; schillen |