Dutch
Detailed Translations for stipuleren from Dutch to Spanish
stipuleren:
-
stipuleren
Conjugations for stipuleren:
o.t.t.
- stipuleer
- stipuleert
- stipuleert
- stipuleren
- stipuleren
- stipuleren
o.v.t.
- stipuleerde
- stipuleerde
- stipuleerde
- stipuleerden
- stipuleerden
- stipuleerden
v.t.t.
- heb gestipuleerd
- hebt gestipuleerd
- heeft gestipuleerd
- hebben gestipuleerd
- hebben gestipuleerd
- hebben gestipuleerd
v.v.t.
- had gestipuleerd
- had gestipuleerd
- had gestipuleerd
- hadden gestipuleerd
- hadden gestipuleerd
- hadden gestipuleerd
o.t.t.t.
- zal stipuleren
- zult stipuleren
- zal stipuleren
- zullen stipuleren
- zullen stipuleren
- zullen stipuleren
o.v.t.t.
- zou stipuleren
- zou stipuleren
- zou stipuleren
- zouden stipuleren
- zouden stipuleren
- zouden stipuleren
en verder
- ben gestipuleerd
- bent gestipuleerd
- is gestipuleerd
- zijn gestipuleerd
- zijn gestipuleerd
- zijn gestipuleerd
diversen
- stipuleer!
- stipuleert!
- gestipuleerd
- stipulerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for stipuleren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
estipular | stipuleren | bepalen; contracteren; determineren; gebieden; gelasten; vastleggen; vaststellen; voorschrijven |
Wiktionary Translations for stipuleren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stipuleren | → estipular | ↔ stipulate — to require as a condition of a contract or agreement |