Dutch

Detailed Translations for vlucht from Dutch to Spanish

vlucht:

vlucht [de ~] nomen

  1. de vlucht (vliegtocht; vliegreis)
    el viaje en avión; el barrio; la evasión; la bandada; el empuje; la escapada; la evasiones; la marcha

Translation Matrix for vlucht:

NounRelated TranslationsOther Translations
bandada vliegreis; vliegtocht; vlucht zwerm
barrio vliegreis; vliegtocht; vlucht afstand; baan; baanvak; buitenwijk; buurt; centrum; district; etappe; handelswijk; nabijheid; pad; plein; ronde; route; sectie; stadsdeel; stadskwartier; stadswijk; tournee; traject; weg; wijk; woonwijk
empuje vliegreis; vliegtocht; vlucht aandrift; band; boekdeel; daadkracht; deel; doortastendheid; dynamiek; elasticiteit; energie; esprit; fut; geluidsniveau; gevoel; instinct; intuïtie; katoen; katoenstof; kracht; momentum; ondernemingslust; pit; puf; stuwkracht; volume; voortstuwing; vruchtenpit; werklust
escapada vliegreis; vliegtocht; vlucht echappement; escapade; ontsnapping; ontvluchting; tochtje; toertje; trip; uitbraak; uitbreken; uitje; uitstapje
evasiones vliegreis; vliegtocht; vlucht ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken
evasión vliegreis; vliegtocht; vlucht mijden; mijding; omtrekkende beweging; ontlopen; ontsnapping; ontvluchting; ontwijken; ontwijking; schuwen; trachten te ontkomen aan; uitbraak; uitbreken; verhoeden; vermijden; vermijding
marcha vliegreis; vliegtocht; vlucht actie; beloop; beweging; ceremonie; doorgang; doorloop; doping; gang; gangpad; gebaar; gehaastheid; gezwindheid; haast; haastigheid; heengaan; ijl; lichaamsbeweging; omhaal; opmars; optocht; overijling; passage; pep; pepmiddel; plechtigheid; plichtpleging; processie; protestbijeenkomst; publieke betoging; rapheid; rapiditeit; rijsnelheid; ronde; schielijkheid; snelheid; spoed; staatsie; stoet; tempo; tournee; vaart; vertrekken; vlotheid; vlugheid; voortgang; wandelsport
viaje en avión vliegreis; vliegtocht; vlucht luchtreis

Related Words for "vlucht":


Wiktionary Translations for vlucht:

vlucht
noun
  1. het zich door luchtruim bewegen
  2. een groep vliegende vogels
  3. het ontvluchten van bijvoorbeeld gevaar of straf
  4. spanwijdte

Cross Translation:
FromToVia
vlucht vuelo flight — act of flying
vlucht vuelo fly — act of flying
vlucht vuelo FlugFortbewegung eines Körpers durch die Luft durch Ausnutzung der Gesetze der Aerodynamik
vlucht auge essoraction de l’oiseau qui s’élance pour prendre son vol.
vlucht filtrar fuite — Action de fuir
vlucht vuelo volmouvement des oiseaux et de divers animaux, qui se soutiennent et avancent dans l’air au moyen de leurs ailes.

vluchten:

Conjugations for vluchten:

o.t.t.
  1. vlucht
  2. vlucht
  3. vlucht
  4. vluchten
  5. vluchten
  6. vluchten
o.v.t.
  1. vluchtte
  2. vluchtte
  3. vluchtte
  4. vluchtten
  5. vluchtten
  6. vluchtten
v.t.t.
  1. ben gevlucht
  2. bent gevlucht
  3. is gevlucht
  4. zijn gevlucht
  5. zijn gevlucht
  6. zijn gevlucht
v.v.t.
  1. was gevlucht
  2. was gevlucht
  3. was gevlucht
  4. waren gevlucht
  5. waren gevlucht
  6. waren gevlucht
o.t.t.t.
  1. zal vluchten
  2. zult vluchten
  3. zal vluchten
  4. zullen vluchten
  5. zullen vluchten
  6. zullen vluchten
o.v.t.t.
  1. zou vluchten
  2. zou vluchten
  3. zou vluchten
  4. zouden vluchten
  5. zouden vluchten
  6. zouden vluchten
diversen
  1. vlucht!
  2. vlucht!
  3. gevlucht
  4. vluchtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vluchten:

NounRelated TranslationsOther Translations
bajar afdalen
ceder uitrekken
correr hardlopen; hollen; rennen; snellen; zich snel voortbewegen
descender afdalen; afklimmen; afstijgen
salir heengaan; vertrekken; weggaan
VerbRelated TranslationsOther Translations
apearse ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken afklimmen; afstappen; afstijgen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; geraken; omlaagklauteren; omlaagstappen; terecht komen
bajar ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken achteruitgaan; afklimmen; aflopen; afnemen; afstappen; afstijgen; dalen; declineren; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; eraf klimmen; erafhalen; erop achteruitgaan; eruitgaan; geld inleveren; kelderen; koers zetten naar; lager worden; minder worden; naar beneden brengen; naar beneden gaan; naar beneden klimmen; naar beneden lopen; neerbrengen; neergaan; omlaag gaan; omlaag klauteren; omlaagbrengen; omlaaggaan; omlaagklauteren; omlaagstappen; sterk in waarde dalen; uitstappen; vervoegen; zakken; zich begeven naar
ceder vlieden; vluchten; wegvluchten aan een ander overlaten; afgeven; afleggen; afstaan; afstand doen; afzien; bezwijken; doorschuiven; erop achteruitgaan; geld inleveren; gunnen; het onderspit delven; iets toekennen; inleveren; opspannen; overgeven; overhandigen; rekken; spannen; tenondergaan; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitstrekken; wijken
correr vlieden; vluchten; wegvluchten aantrekken; afdruipen; dichttrekken; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; gaan; hardlopen; hardrijden; jachten; jakkeren; lopen; opdrijven; ophitsen; opjagen; rennen; reppen; sijpelen; sjezen; snel gaan; snellen; spoeden; stappen; stromen; uitdruppelen; vloeien; voortjagen; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; wegschuiven; zich voortbewegen
dejarse libre ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken
descender ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken achteruitgaan; afdalen; afnemen; afrijden; dalen; declineren; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; eraf rijden; erafklimmen; erop achteruitgaan; geld inleveren; kelderen; landen; minder worden; naar beneden dalen; naar beneden gaan; naar beneden komen; naar beneden lopen; naar beneden rijden; naar beneden vallen; neer laten zakken; neerdalen; neerkomen; omlaaggaan; omlaagkomen; omlaagrijden; omlaagvallen; uitbuiken; uitzakken; vallen; zakken
desembarcarse ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken er tussenuit knijpen; er vandoor gaan
discurrir vlieden; vluchten; wegvluchten
escabullirse ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken 'm piepen; 'm smeren; afdruipen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; zich stil verwijderen
escapar ontglippen; ontkomen; ontsnappen; ontsnappen aan; ontvluchten; uitwijken; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; wegvluchten; zich vrijmaken achterhouden; achteroverdrukken; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; floepen; gappen; glippen; in ontvangst nemen; inpikken; jatten; krijgen; loskomen; mijden; ontglippen; ontlopen; ontschieten; ontslagen worden; ontsnappen; ontvallen; ontvangen; ontvreemden; ontwijken; op vrije voeten gesteld worden; opstrijken; per ongeluk zeggen; pikken; stelen; uit de weg gaan; uitwijken voor iets; verdonkeremanen; verduisteren; vermijden; verspreken; vervreemden; vrijkomen; wegfutselen; wegglippen; wegkapen; wegkomen; wegpikken; zich bevrijden
escapar de ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken in ontvangst nemen; krijgen; mijden; ontlopen; ontvangen; ontwijken; opstrijken; uit de weg gaan; uitwijken voor iets; vermijden
escurrirse vlieden; vluchten; wegvluchten slippen; uitglijden; wijken
esquivar ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vlieden; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; wegvluchten; zich vrijmaken er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; uitwijken voor iets; wijken
evadir ontglippen; ontkomen; ontsnappen; ontsnappen aan; ontvluchten; uitwijken; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; wegvluchten; zich vrijmaken loskomen; mijden; ontlopen; ontslagen worden; ontwijken; op vrije voeten gesteld worden; uit de weg gaan; uitwijken voor iets; vermijden; vrijkomen
fluir vlieden; vluchten; wegvluchten in stralen lopen; lopen; stromen; vloeien
huir vlieden; vluchten; wegvluchten deserteren; het leger ontvluchten; in ontvangst nemen; krijgen; ontvangen; opstrijken
pasar desapercibido ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken naar de vijand overlopen
refugiarse ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken bescherming zoeken; heenkomen; schuilen; toevluchten; uitwijken; wegkruipen
salir ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken afhaken; afreizen; afsluiten; afvallen; afzeggen; afzien van; belanden; bewaarheid worden; blijken; conveniëren; de hort op gaan; de plaat poetsen; deugen; eruit gaan; eruitgaan; eruitstappen; ervandoor gaan; extraheren; gaan; geraken; geschikt zijn; heengaan; hem smeren; loskomen; loskrijgen; losmaken; lostornen; naar de vijand overlopen; ontslagen worden; op vrije voeten gesteld worden; opbreken; opgeven; ophouden; opstappen; passen; passend zijn; reizen; rondreizen; smeren; stappen; stoppen; terechtkomen; tornen; trekken; uitgaan; uithalen; uitkomen; uitrijden; uitstappen; uittrekken; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; verzeilen; vooraan staan; vooruitspringen; vooruitsteken; vrijkomen; weggaan; wegreizen; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zwerven
OtherRelated TranslationsOther Translations
salir uitkomen; uitstromen

Related Words for "vluchten":


Related Definitions for "vluchten":

  1. snel weggaan om te ontkomen1
    • deze mensen zijn gevlucht voor de oorlog1

Wiktionary Translations for vluchten:

vluchten
verb
  1. (onovergankelijk) trachten te ontkomen aan dreigend gevaar

Cross Translation:
FromToVia
vluchten huir flee — to run away; to escape
vluchten huir fly — to flee
vluchten huir run away — to flee by running
vluchten largarse; irse skedaddle — move or run away quickly
vluchten huir fliehen — schnelles verlassen eines Ortes beispielsweise aufgrund befürchteter Gefahr

Related Translations for vlucht