Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. appel:
  2. appèl:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for appel from Dutch to Spanish

appel:

appel [de ~ (m)] nomen

  1. de appel (naamafroeping)
    la apelación

appel [de ~ (m)] nomen

  1. de appel (appel vrucht)
    la manzana
  2. de appel (appels)
    la manzanas
  3. de appel (moesappel)

Translation Matrix for appel:

NounRelated TranslationsOther Translations
apelación appel; naamafroeping ambacht; appèl; beroep juridisch; beroep doen op; inroeping; métier; stiel; vak
manzana appel; appel vrucht; handappel
manzana para compota appel; moesappel stoofappel
manzanas appel; appels handappels

Related Words for "appel":

  • appelen, appels, appeltje, appeltjes

Related Definitions for "appel":

  1. ronde vrucht met klokhuis en pitjes1
    • als je trek hebt, neem je maar een appel1

Wiktionary Translations for appel:


Cross Translation:
FromToVia
appel manzana apple — fruit
appel manzana Apfel — rundliche Frucht des Apfelbaums mit Schale, Fruchtfleisch und Kerngehäuse
appel manzana pomme — Fruit
appel uso; apelación; recurso recoursaction par laquelle on rechercher de l’assistance, du secours.

appèl:


External Machine Translations:

Related Translations for appel