Dutch

Detailed Translations for zeuren from Dutch to Spanish

zeuren:

Conjugations for zeuren:

o.t.t.
  1. zeur
  2. zeurt
  3. zeurt
  4. zeuren
  5. zeuren
  6. zeuren
o.v.t.
  1. zeurde
  2. zeurde
  3. zeurde
  4. zeurden
  5. zeurden
  6. zeurden
v.t.t.
  1. heb gezeurd
  2. hebt gezeurd
  3. heeft gezeurd
  4. hebben gezeurd
  5. hebben gezeurd
  6. hebben gezeurd
v.v.t.
  1. had gezeurd
  2. had gezeurd
  3. had gezeurd
  4. hadden gezeurd
  5. hadden gezeurd
  6. hadden gezeurd
o.t.t.t.
  1. zal zeuren
  2. zult zeuren
  3. zal zeuren
  4. zullen zeuren
  5. zullen zeuren
  6. zullen zeuren
o.v.t.t.
  1. zou zeuren
  2. zou zeuren
  3. zou zeuren
  4. zouden zeuren
  5. zouden zeuren
  6. zouden zeuren
diversen
  1. zeur!
  2. zeurt!
  3. gezeurd
  4. zeurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zeuren:

NounRelated TranslationsOther Translations
fastidiar treiteren
VerbRelated TranslationsOther Translations
abrirse paso aandringen; doordrammen; doordrukken; drammen; zeuren door iets heen drukken; doordrukken; doorstoten; drukkend door iets heen brengen; een weg vrijmaken; openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven; zich een weg banen
dar la lata aandringen; doordrammen; doordrukken; drammen; zeuren donderjagen; doordrukken; doorstoten; drukkend door iets heen brengen; emmeren; zemelen
dar la tabarra klagen; zeuren emmeren; etteren; griepen; klieren; zeiken; zemelen
demorar aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dubben; ophouden; opschorten; opschuiven; rekken; talmen; temporiseren; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven; weifelen
demorarse aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dralen; drentelen; dubben; ophouden; rekken; talmen; temporiseren; teuten; treuzelen; vertragen; weifelen
fastidiar klagen; zeuren dwarszitten; ergeren; etteren; foppen; geringschatten; harrewarren; in de maling nemen; irriteren; jennen; koeioneren; kwellen; lastigvallen; minachten; narren; neerkijken op; op de zenuwen werken; op zijn hart hebben; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; te pakken nemen; teisteren; tergen; treiteren; uitdagen; verachten; vervelen; vervelend doen; voor de gek houden; wegpesten; zieken
gruñir kankeren; zeuren brommen; foeteren; grauwen; grommen; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; misnoegen uiten; mopperen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; op vuur pruttelen; over iets mopperen; pruttelen; ronken; sakkeren; smoren; snauwen; snorren; stoffen; sudderen; uitbrander geven; zagen; zemelen
hacer más lento aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren
lamentar klagen; zeuren beklagen; betreuren; jammer vinden; kermen; medelijden hebben; spijten; zich beklagen
machacar aandringen; doordrammen; doordrukken; drammen; zeuren aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; doordrijven; dwingen; emmeren; fijnmaken; forceren; heien; herkauwen; inhameren; inheien; instampen; platdrukken; trappelen; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren; zemelen
refunfuñar kankeren; zeuren blaffen; brullen; bulderen; daveren; foeteren; grauwen; ketteren; kwaad zijn; protesteren; sakkeren; schreeuwen; schuimbekken; snauwen; tegenspartelen; tegenstribbelen; uitvaren tegen; verzetten; vloeken; woedend zijn; zemelen
retrasar aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren opschorten; opschuiven; rekken; temporiseren; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
seguir empujando aandringen; doordrammen; doordrukken; drammen; zeuren door iets heen drukken; doordrukken; doorstoten
tardar aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
vacilar aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; betwijfelen; fluctueren; omwisselen; twijfelen; variëren; wankelen; weifelen; wisselen

Related Words for "zeuren":


Synonyms for "zeuren":


Related Definitions for "zeuren":

  1. er op een vervelende manier telkens weer over praten of om vragen1
    • de kinderen zeuren om snoep1

Wiktionary Translations for zeuren:


Cross Translation:
FromToVia
zeuren refunfuñar; gruñir nörgelnpenetrant/störend, aber nicht aggressiv seinen Unmut äußern
zeuren gimoteo; lloriqueo whine — a long-drawn, high-pitched complaining cry or sound
zeuren gimotear; lloriquear whine — to complain or protest with a whine or as if with a whine

zeuren form of zeur:

zeur [de ~] nomen

  1. de zeur (zeurkous; geitenbreier; zeikerd; zemel; zeurpiet)
    el pelmazo; el letoso; la palisa

Translation Matrix for zeur:

NounRelated TranslationsOther Translations
letoso geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet
palisa geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet
pelmazo geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet

Related Words for "zeur":