Dutch

Detailed Translations for grauw from Dutch to Spanish

grauw:

grauw [de ~ (m)] nomen

  1. de grauw (gepeupel; plebs; rapaille)
    la caña de pescar; la gentuza; la rabotada; la chusma
  2. de grauw (snauw; grom)
    el gruñido; el bufido; el gruño; la rabotada

Translation Matrix for grauw:

NounRelated TranslationsOther Translations
ancho breedgeschouderdheid; breedheid; breedte
bufido grauw; grom; snauw
caña de pescar gepeupel; grauw; plebs; rapaille hengel; hengelstok; vishengel; werphengel
chusma gepeupel; grauw; plebs; rapaille gajes; geboefte; gebroed; gespuis; geteisem; janhagel; kliek; onderonsje; schorriemorrie; tuig; uitschot; uitvaagsel
gentuza gepeupel; grauw; plebs; rapaille gajes; geboefte; gebroed; gespuis; schorriemorrie; tuig; uitschot; uitvaagsel
gruñido grauw; grom; snauw gebrom; gegrom; geknor; gemopper; gemurmel; gepruttel; geroezemoes; gesputter; knor; rommeling
gruño grauw; grom; snauw
melancólico melancholicus
puerco beer; big; deugniet; guit; jong varken; mannetjesvarken; rakker; smeerlap; snaak; stinkerd; viezerik; zwijn
rabotada gepeupel; grauw; grom; plebs; rapaille; snauw
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
apagado grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos afsluitings-; beslagen; bleek; dof; effen; egaal; eruit; flets; futloos; geblust; gedempt; gelijk; geslepen; glad; glansloos; halfluid; ingetogen; kleurloos; lamlendig; lusteloos; mat; niet helder; oververmoeid; plat; slap; stemmig; strak; uit; uitgeblust; van; vanaf nu; vanuit; vlak; vlakuit
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
apagado afsluiten
ModifierRelated TranslationsOther Translations
ancho grauw; vaal afgesloten; breed; dicht; flodderig; fors; gesloten; in details; slobberig; slodderig; toe; uit de kluiten gewassen; uitgewerkt; vetlijvig
deplorable grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos armzalig; bar; bedonderd; bedrukt; beklagenswaardig; belazerd; beroerd; betreurenswaardig; deerlijk; deerniswekkend; deplorabel; diep ongelukkig; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; ernstig; gedrukt; godgeklaagd; hemeltergend; jammer; jammerlijk; karig; kwalijk; lamlendig; mager; meelijwekkend; miserabel; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; onbevredigend; onfortuinlijk; ongelukkig; ontoereikend; onvoldoende; pover; rampzalig; rouwig; schamel; schraal; sneu; spijtig; stakkerig; teleurstellend; ten hemel schreiend; teneergeslagen; terneergeslagen; treurig; van bedenkelijke aard; verdrietig; week; zeer ergerlijk; zielig; zwak
deprimido grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bedrukt; depressief; gedeprimeerd; gedrukt; mineur; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; pessimistisch; teneergeslagen; terneergeslagen; verdrietig
desaliñado grauw; vaal door elkaar; dooreen; kliederig; knoeierig; morsig; nalatig; nonchalant; vuil
descolorido grauw; vaal bleek; flauw; flets; kleurloos; mistig; nevelachtig; onduidelijk; onhelder; pips; vaag; vagelijk; verschoten; wazig
deslucido grauw; vaal bleek; flauw; flets; ontsierd; pips; verschoten
desolado grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos afgezonderd; akelig; bedrukt; beroerd; desolaat; eenzaam; ellendig; gedrukt; helaas; jammer; jammer genoeg; mismoedig; mistroostig; moedeloos; naar; naargeestig; neerslachtig; niet te troosten; ontroostbaar; sneu; somber; spijtig; teneergeslagen; terneergeslagen; verdrietig; verlaten; zielsbedroefd
desolador grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos akelig; beroerd; ellendig; naar
gris grauw; vaal bleek; druilerig; flauw; flets; grauwkleurig; grijs; grijsharig; miezerig; verschoten
grisáceo grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vaal; vreugdeloos grauwkleurig; grijs; grijsachtig; grijzig
holgado grauw; vaal breed; breedgeschouderd; flodderig; in details; slobberig; slodderig; uitgewerkt
incoloro grauw; vaal blank; bleek; flauw; flets; kleurloos; ongekleurd; ongelakt; pips; verschoten; wit; wit van huidskleur
lívido grauw; vaal bleek; flauw; flets; pips; verschoten
melancólico grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bedrukt; droefgeestig; gedrukt; melancholiek; melancholisch; melancholische; mismoedig; mistroostig; moedeloos; naargeestig; neerslachtig; somber; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; verdrietig; weemoedig; zwaarmoedig
mugriento grauw; vaal bedoezeld; dellerig; goor; groezelig; met vuil bemorst; morsig; onverkwikkelijk; ranzig; schurft hebbend; schurftachtig; schurftig; sletterig; smeerachtig; smerig; smoezelig; stuitend; vervuild; vies; viezig; vuil; walgelijk; weerzinwekkend
pardo grauw; vaal bleek; flauw; flets; grauwkleurig; grijs; verschoten
pardusco grauw; vaal
plomizo grauw; vaal bleek; flauw; flets; loodgrijs; loodkleurig; verschoten
puerco grauw; vaal bedoezeld; goor; groezelig; met vuil bemorst; morsig; onverkwikkelijk; ranzig; slonzig; slordig; smeerachtig; smerig; smoezelig; stuitend; varkensachtig; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig; walgelijk; weerzinwekkend; zwijnachtig
sin color grauw; vaal blank; bleek; flauw; flets; kleurloos; ongekleurd; pips; verschoten
sombrío grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos aan een ziekte lijdend; akelig; bedrukt; beroerd; donker; dreigend; dubieus; duister; ellendig; eng; gedrukt; glibberig; grauwkleurig; griezelig; grijs; helaas; huiveringwekkend; jammer; jammer genoeg; louche; luguber; melancholische; mismoedig; mistroostig; moedeloos; naar; naargeestig; neerslachtig; obscuur; onbetrouwbaar; onduidelijk; onguur; onheilspellend; pessimistisch; sinister; sneu; somber; spijtig; teneergeslagen; terneergeslagen; verdacht; verdrietig; wollig; ziek; zwartgallig
tenue grauw; vaal bleek; flauw; flets; verschoten
triste grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos aan een ziekte lijdend; armzalig; bar; bedroefd; bedroevend; bedrukt; deerlijk; deerniswekkend; deplorabel; droef; droefgeestig; droevig; druilerig; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; gedrukt; helaas; jammer; jammer genoeg; meelijwekkend; melancholisch; melancholische; miezerig; miserabel; mismoedig; mistroostig; moedeloos; naargeestig; neerslachtig; onfortuinlijk; ongelukkig; pessimistisch; rampzalig; rouwig; sneu; somber; spijtig; teneergeslagen; terneergeslagen; treurig; triest; troosteloos; verdrietig; week; ziek; zwaarmoedig; zwak

Related Words for "grauw":


Wiktionary Translations for grauw:

grauw
adjective
  1. donkergrijs, kleurloos

Cross Translation:
FromToVia
grauw gris gray — dreary, gloomy
grauw gris grauohne Steigerung: Farbe, Mischung aus schwarz und weiß
grauw gris gris — De couleur grise

grauwen:

grauwen verb (grauw, grauwt, grauwde, grauwden, gegrauwd)

  1. grauwen (snauwen)

Conjugations for grauwen:

o.t.t.
  1. grauw
  2. grauwt
  3. grauwt
  4. grauwen
  5. grauwen
  6. grauwen
o.v.t.
  1. grauwde
  2. grauwde
  3. grauwde
  4. grauwden
  5. grauwden
  6. grauwden
v.t.t.
  1. heb gegrauwd
  2. hebt gegrauwd
  3. heeft gegrauwd
  4. hebben gegrauwd
  5. hebben gegrauwd
  6. hebben gegrauwd
v.v.t.
  1. had gegrauwd
  2. had gegrauwd
  3. had gegrauwd
  4. hadden gegrauwd
  5. hadden gegrauwd
  6. hadden gegrauwd
o.t.t.t.
  1. zal grauwen
  2. zult grauwen
  3. zal grauwen
  4. zullen grauwen
  5. zullen grauwen
  6. zullen grauwen
o.v.t.t.
  1. zou grauwen
  2. zou grauwen
  3. zou grauwen
  4. zouden grauwen
  5. zouden grauwen
  6. zouden grauwen
diversen
  1. grauw!
  2. grauwt!
  3. gegrauwd
  4. grauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for grauwen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
gruñir grauwen; snauwen brommen; foeteren; grommen; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; misnoegen uiten; mopperen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; op vuur pruttelen; over iets mopperen; pruttelen; ronken; sakkeren; smoren; snorren; stoffen; sudderen; uitbrander geven; zagen; zemelen; zeuren
hablar en tono brusco grauwen; snauwen
refunfuñar grauwen; snauwen blaffen; brullen; bulderen; daveren; foeteren; kankeren; ketteren; kwaad zijn; protesteren; sakkeren; schreeuwen; schuimbekken; tegenspartelen; tegenstribbelen; uitvaren tegen; verzetten; vloeken; woedend zijn; zemelen; zeuren

Related Words for "grauwen":