Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- opdringen:
-
Wiktionary:
- opdringen → constreñir, imponer, obligar
- opdringen → endilgar, imponer
Dutch
Detailed Translations for opdringen from Dutch to Spanish
opdringen:
-
opdringen
Conjugations for opdringen:
o.t.t.
- dring op
- dringt op
- dringt op
- dringen op
- dringen op
- dringen op
o.v.t.
- drong op
- drong op
- drong op
- drongen op
- drongen op
- drongen op
v.t.t.
- heb opgedrongen
- hebt opgedrongen
- heeft opgedrongen
- hebben opgedrongen
- hebben opgedrongen
- hebben opgedrongen
v.v.t.
- had opgedrongen
- had opgedrongen
- had opgedrongen
- hadden opgedrongen
- hadden opgedrongen
- hadden opgedrongen
o.t.t.t.
- zal opdringen
- zult opdringen
- zal opdringen
- zullen opdringen
- zullen opdringen
- zullen opdringen
o.v.t.t.
- zou opdringen
- zou opdringen
- zou opdringen
- zouden opdringen
- zouden opdringen
- zouden opdringen
en verder
- ben opgedrongen
- bent opgedrongen
- is opgedrongen
- zijn opgedrongen
- zijn opgedrongen
- zijn opgedrongen
diversen
- dring op!
- dringt op!
- opgedrongen
- opdringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opdringen (forceren)
Translation Matrix for opdringen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
imposición | forceren; opdringen | belasting; belegging; bepalen; beschikken; geldbelegging; heffing; inlay; inleg; inlegging; inlegsel; investering; kosten; leges; oplegging; overheidsbelasting; storting; verordenen; voorschrijven |
obligación | forceren; opdringen | belofte; gelofte; obligatie; plicht; schuldbrief; toezegging; verbintenis; verplichting |
Verb | Related Translations | Other Translations |
imponer | opdringen | aandringen; aangeven; aanhouden; casseren; declareren; doordrukken; doorduwen; doorstoten; drukkend door iets heen brengen; eerbied inboezemen; geweld gebruiken; inleggen; invoegen; op iets aandringen; tussenleggen; verplichten |
imponerse | opdringen | aandringen; aanhouden; blaken; iemand eronder krijgen; op iets aandringen; sterk aanwezig zijn |
insistir | opdringen | aandringen; aanhouden; op iets aandringen |
instar | opdringen | aandringen; aanhouden; op iets aandringen |