Dutch
Detailed Translations for benutten from Dutch to Spanish
benutten:
-
benutten (gebruiken; toepassen; aanwenden; aangrijpen)
utilizar; poner; hacer uso de; tomar en uso; aplicar; jugarse; invertir; apostar; administrar; insertar-
utilizar verb
-
poner verb
-
hacer uso de verb
-
tomar en uso verb
-
aplicar verb
-
jugarse verb
-
invertir verb
-
apostar verb
-
administrar verb
-
insertar verb
-
-
benutten (gebruik maken van; gebruiken; aanwenden; utiliseren)
utilizar; usar; hacer uso de; aprovechar; aplicar; consumir; servirse de-
utilizar verb
-
usar verb
-
hacer uso de verb
-
aprovechar verb
-
aplicar verb
-
consumir verb
-
servirse de verb
-
-
benutten (gebruik maken van; gebruiken; toepassen; aanwenden)
Conjugations for benutten:
o.t.t.
- benut
- benut
- benut
- benutten
- benutten
- benutten
o.v.t.
- benutte
- benutte
- benutte
- benutten
- benutten
- benutten
v.t.t.
- heb benut
- hebt benut
- heeft benut
- hebben benut
- hebben benut
- hebben benut
v.v.t.
- had benut
- had benut
- had benut
- hadden benut
- hadden benut
- hadden benut
o.t.t.t.
- zal benutten
- zult benutten
- zal benutten
- zullen benutten
- zullen benutten
- zullen benutten
o.v.t.t.
- zou benutten
- zou benutten
- zou benutten
- zouden benutten
- zouden benutten
- zouden benutten
diversen
- benut!
- benut!
- benut
- benuttend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for benutten:
Synonyms for "benutten":
Related Definitions for "benutten":
Wiktionary Translations for benutten:
benutten
Cross Translation:
verb
-
(overgankelijk) nuttig gebruikmaken van iets
- benutten → utilizar; aprovechar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• benutten | → usar; utilizar | ↔ nützen — von etwas Gebrauch machen |
• benutten | → aplicar | ↔ appliquer — mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher. |
• benutten | → usar; emplear | ↔ employer — Utiliser |