Summary


Dutch

Detailed Translations for meebrengen from Dutch to Spanish

meebrengen:

meebrengen verb (breng mee, brengt mee, bracht mee, brachten mee, meegebracht)

  1. meebrengen (brengen; langs brengen)

Conjugations for meebrengen:

o.t.t.
  1. breng mee
  2. brengt mee
  3. brengt mee
  4. brengen mee
  5. brengen mee
  6. brengen mee
o.v.t.
  1. bracht mee
  2. bracht mee
  3. bracht mee
  4. brachten mee
  5. brachten mee
  6. brachten mee
v.t.t.
  1. heb meegebracht
  2. hebt meegebracht
  3. heeft meegebracht
  4. hebben meegebracht
  5. hebben meegebracht
  6. hebben meegebracht
v.v.t.
  1. had meegebracht
  2. had meegebracht
  3. had meegebracht
  4. hadden meegebracht
  5. hadden meegebracht
  6. hadden meegebracht
o.t.t.t.
  1. zal meebrengen
  2. zult meebrengen
  3. zal meebrengen
  4. zullen meebrengen
  5. zullen meebrengen
  6. zullen meebrengen
o.v.t.t.
  1. zou meebrengen
  2. zou meebrengen
  3. zou meebrengen
  4. zouden meebrengen
  5. zouden meebrengen
  6. zouden meebrengen
en verder
  1. is meegebracht
  2. zijn meegebracht
diversen
  1. breng mee!
  2. brengt mee!
  3. meegebracht
  4. meebrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

meebrengen [znw.] nomen

  1. meebrengen (langs brengen)
    el llevar consigo; el llevar a alguien; el traer

Translation Matrix for meebrengen:

NounRelated TranslationsOther Translations
llevar a alguien langs brengen; meebrengen
llevar consigo langs brengen; meebrengen
traer langs brengen; meebrengen
VerbRelated TranslationsOther Translations
acompañar brengen; langs brengen; meebrengen aan mengsel toevoegen; afgeven; afleveren; begeleiden; bestellen; bezorgen; bijdoen; bijmengen; bijsluiten; bijvoegen; brengen; chaperonneren; eindje meerijden; erbij voegen; escorteren; geleiden; insluiten; leiden; meegaan; meelopen; meerijden; meevoeren; oprijden; overhandigen; rondleiden; thuisbezorgen; toevoegen; vergezellen; voeren; volgen; wegbrengen
alcanzar brengen; langs brengen; meebrengen aangeven; aanreiken; achteropkomen; behalen; bereiken; beroeren; binnenbrengen; binnenhalen; doordringen; gebukt gaan onder; geraken; geven; inhalen; inlopen; komen tot; penetreren in; raken; reiken; terecht komen; torsen; treffen; verkrijgen; winnen
apasionar brengen; langs brengen; meebrengen
traer brengen; langs brengen; meebrengen aanleveren; aanslepen; afgeven; afhalen; afleveren; afnemen; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; meenemen; ophalen; overhandigen; terugbezorgen; thuisbezorgen; toedragen; toeleveren; toevoeren; weghalen; wegnemen
transportar brengen; langs brengen; meebrengen iets transporteren; mobiliseren; toedragen; toevoeren; transporteren; vervoeren; wegleiden; wegvoeren
trasladar brengen; langs brengen; meebrengen demonteren; disloqueren; iets transporteren; ontmantelen; onttakelen; overhevelen; overtappen; overzetten; roeren; transponeren; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; verleggen; verplaatsen; verrijden; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten; wegleiden; wegvoeren

Related Definitions for "meebrengen":

  1. met jezelf daarheen vervoeren1
    • ik neem vanavond een vriendin mee1

Wiktionary Translations for meebrengen:

meebrengen
verb
  1. iets ~ iets met zich mee vervoeren

Cross Translation:
FromToVia
meebrengen aportar; llevar; traer amenermener d’un lieu à un autre.
meebrengen traer; llevar; aportar apporterporter quelque chose à quelqu’un. usage L’objet du verbe apporter est toujours un inanimé.
meebrengen juntar; ensamblar assemblermettre ensemble.
meebrengen llevar; llevarse emmener — Mener hors du lieu où l’on est vers un autre lieu.
meebrengen coleccionar; acumular; reunir; juntar rassemblerassembler de nouveau des personnes, des bêtes ou des choses qui disperser.