Dutch
Detailed Translations for navigeren from Dutch to Spanish
navigeren:
-
navigeren
la navegación
-
navigeren (bevaren; varen)
-
navigeren (vliegtuig besturen)
-
navigeren
Conjugations for navigeren:
o.t.t.
- navigeer
- navigeert
- navigeert
- navigeren
- navigeren
- navigeren
o.v.t.
- navigeerde
- navigeerde
- navigeerde
- navigeerden
- navigeerden
- navigeerden
v.t.t.
- heb genavigeerd
- hebt genavigeerd
- heeft genavigeerd
- hebben genavigeerd
- hebben genavigeerd
- hebben genavigeerd
v.v.t.
- had genavigeerd
- had genavigeerd
- had genavigeerd
- hadden genavigeerd
- hadden genavigeerd
- hadden genavigeerd
o.t.t.t.
- zal navigeren
- zult navigeren
- zal navigeren
- zullen navigeren
- zullen navigeren
- zullen navigeren
o.v.t.t.
- zou navigeren
- zou navigeren
- zou navigeren
- zouden navigeren
- zouden navigeren
- zouden navigeren
en verder
- ben genavigeerd
- bent genavigeerd
- is genavigeerd
- zijn genavigeerd
- zijn genavigeerd
- zijn genavigeerd
diversen
- navigeer!
- navigeert!
- genavigeerd
- navigerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for navigeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
navegación | navigeren | navigatie; rijsnelheid; scheepvaart; stuurmanskunst; zeevaart |
Verb | Related Translations | Other Translations |
navegar | bevaren; navigeren; varen | bevaren; koers zetten naar; koersen naar; kruisen; laveren; opkruisen; oplaveren; stevenen; tegen de wind in varen; varen; zeilen |
navigar | navigeren; vliegtuig besturen | |
pilotar | bevaren; navigeren; varen | aanvoeren; bevel voeren over; binnenleiden; binnenloodsen; commanderen; leiden; leidinggeven |
volar | navigeren; vliegtuig besturen | inscheuren; laten exploderen; opblazen; opwaaien; per vliegtuig reizen; scheuren; vliegen; voorbijvliegen |
Other | Related Translations | Other Translations |
volar | laten exploderen; opblazen |