Dutch
Detailed Translations for halveren from Dutch to Spanish
halveren:
-
halveren (in tweeën delen; middendoor snijden)
Conjugations for halveren:
o.t.t.
- halveer
- halveert
- halveert
- halveren
- halveren
- halveren
o.v.t.
- halveerde
- halveerde
- halveerde
- halveerden
- halveerden
- halveerden
v.t.t.
- heb gehalveerd
- hebt gehalveerd
- heeft gehalveerd
- hebben gehalveerd
- hebben gehalveerd
- hebben gehalveerd
v.v.t.
- had gehalveerd
- had gehalveerd
- had gehalveerd
- hadden gehalveerd
- hadden gehalveerd
- hadden gehalveerd
o.t.t.t.
- zal halveren
- zult halveren
- zal halveren
- zullen halveren
- zullen halveren
- zullen halveren
o.v.t.t.
- zou halveren
- zou halveren
- zou halveren
- zouden halveren
- zouden halveren
- zouden halveren
en verder
- is gehalveerd
- zijn gehalveerd
diversen
- halveer!
- halveert!
- gehalveerd
- halverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for halveren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
dividir en dos | halveren; in tweeën delen; middendoor snijden | in tweeën hakken |
partir por la mitad | halveren; in tweeën delen; middendoor snijden | in tweeën hakken |
reducir a la mitad | halveren; in tweeën delen; middendoor snijden | in tweeën hakken |