Noun | Related Translations | Other Translations |
aparecer
|
|
verschijnen
|
demostración
|
demonstratie; laten zien
|
happening; performance; show; uiterlijk vertoon; voorstelling
|
enseñar
|
|
aanleren
|
exhibición
|
demonstratie; laten zien
|
etalering; expositie; happening; performance; show; tentoonstelling; tonen; uiterlijk vertoon; uitstalling; voordoen; voorstelling
|
lanzar
|
|
gesmijt; omhoog werpen; opwerpen
|
manifestación
|
demonstratie; laten zien
|
afkondiging; bekendmaking; betoging; bijeenkomst; demonstratie; het uitspreken; manifestatie; onthulling; openbaarmaking; openbare publicatie; proclamatie; publicatie; samenkomst; uiting; uitspraak; vergadering; zitting
|
muestra
|
demonstratie; laten zien
|
bewijs; blijk; exemplaar; gebaar; geste; herkenningsteken; sample; teken
|
parecer
|
|
denkbeeld; gedachte; gezindheid; idee; kijk; mening; meningsuiting; mentale voorstelling; oordeel; opinie; opvatting; overtuiging; vaststaande mening; visie; zienswijze
|
proyectar
|
|
projecteren
|
representar
|
|
afbeelden; afschilderen
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
aparecer
|
aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen
|
aan het licht komen; boven water komen; conveniëren; deugen; er uitzien; geschikt zijn; ogen; opdagen; opdiepen; opdoemen; opduiken; opkomen; passen; passend zijn; tevoorschijn komen; tevoorschijnkomen; uit ei kruipen; uitkomen; van de bodem ophalen; verrijzen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen; weer verschijnen
|
atestiguar
|
getuigen van; laten blijken; laten zien
|
|
dar muestras de
|
getuigen van; laten blijken; laten zien
|
|
demostrar
|
aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; vertonen; voordedaghalen; voorleggen
|
aanschouwelijk maken; aantonen; bewijzen; demonstreren; exposeren; staven; tentoonstellen; tonen; veraanschouwelijken; vertonen
|
emitir
|
laten zien; tevoorschijn brengen
|
afkondigen; afscheiden; afvoeren; bekendmaken; emitteren; lozen; omroepen; opsturen; posten; proclameren; programma uitzenden; rondstralen; sturen; tevoorschijn halen; toezenden; uitgeven; uitscheiden; uitstoten; uitstralen; uitwerpen; uitzenden; verzenden; wegsturen; wegzenden; zenden
|
enseñar
|
aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; vertonen; voordedaghalen; voorleggen
|
bijbrengen; exposeren; inlichten; leren; lesgeven; onderrichten; onderwijzen; ontspinnen; opleiden; oprijzen; rijzen; scholen; tentoonstellen; tonen; vertonen; voorlichten
|
exhibir
|
aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; vertonen; voorleggen
|
afsteken; blootleggen; eruit springen; etaleren; exposeren; geuren; in het oog lopen; onthullen; ontmaskeren; opvallen; pralen; pronken; te kijk lopen met; tentoonspreiden; tentoonstellen; tonen; uitspringen; uitstallen; uitsteken; vertonen; voor ogen brengen
|
exponer
|
laten zien; presenteren; tonen; vertonen
|
afsteken; belichten; beschikbaar maken; beschrijven; blootleggen; eruit springen; etaleren; exposeren; geuren; in het oog lopen; insturen; inzenden; mededelen; met licht beschijnen; onthullen; ontmaskeren; ontvouwen; openbreken; openleggen; opvallen; posten; pralen; pronken; te kijk lopen met; tentoonspreiden; tentoonstellen; tonen; uiteenzetten; uitleggen; uitspringen; uitstallen; uitsteken; verduidelijken; verhalen; vertellen; vertonen; voor ogen brengen; zeggen
|
expresar
|
laten zien; presenteren; tonen; vertonen
|
beschrijven; betonen; betuigen; formuleren; fraseren; inkleden; overzetten; spuien; translateren; uitbeelden; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbaliseren; verbeelden; verpersonificeren; vertalen; vertolken; verwoorden; weergeven
|
hacer aparecer
|
laten zien; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen
|
tevoorschijn trekken
|
hacer la presentación de
|
aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen
|
exposeren; tentoonstellen; tonen; vertonen
|
hacer postura
|
laten zien; presenteren; tonen; vertonen
|
uitloven
|
lanzar
|
laten zien; tevoorschijn brengen
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; afschieten; afsmijten; afvuren; afwerpen; afzien van rechtsvervolging; entameren; gesprek aanknopen; jonassen; kwakken; lanceren; naar beneden werpen; naar voren brengen; neerkwakken; neerwerpen; omhooggooien; omlaag werpen; op de markt brengen; openen; opgooien; opperen; opwerpen; poneren; schieten; schoten lossen; seponeren; smakken; smijten; starten; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; tevoorschijn halen; uitgeven; uitgooien; uitwerpen; vuren
|
manifestar
|
aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen
|
betonen; betuigen; duiden; exposeren; manifesteren; ontvouwen; tentoonstellen; tonen; tot uitdrukking brengen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; vertonen
|
mostrar
|
aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tevoorschijn brengen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; vertonen; voordedaghalen; voorleggen
|
betonen; betuigen; exposeren; oprijzen; rijzen; tentoonspreiden; tentoonstellen; tonen; uitstallen; vertonen; waarmaken; wijzen naar
|
ofertar
|
aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen
|
aanbieden; aanreiken; geven; indienen; offreren; presenteren; uitloven
|
ofrecer
|
aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen
|
aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; beloven; bieden; geven; indienen; offeren; opgeven; opofferen; overgeven; overhandigen; prijsgeven; toesteken; toezeggen; uitloven
|
parecer
|
aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen
|
corresponderen; de schijn van iets hebben; dunken; er uitzien; eruit zien; lijken; ogen; overeenkomen; overeenstemmen; schijnen; stroken; toeschijnen
|
poner
|
aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen
|
aandoen; aandraaien; aangrijpen; aanwenden; afspelen; arrangeren; benutten; bijzetten; deponeren; doen in; exposeren; gebruik maken van; gebruiken; iets neerleggen; iets op touw zetten; inbrengen; indoen; inleggen; inschakelen; instoppen; invoegen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; regelen; stationeren; tentoonstellen; toepassen; tonen; tussenleggen; vertonen; wegleggen; zetten
|
presentar
|
aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; vertonen; voorleggen
|
aanbieden; aandienen; aangeven; aanreiken; adviseren; afgeven; blootleggen; etaleren; exposeren; geven; iets aankondigen; iets aanraden; in aantocht zijn; indienen; influisteren; ingeven; onthullen; ontmaskeren; overgeven; overhandigen; raden; souffleren; suggereren; tentoonstellen; toesteken; tonen; uitloven; uitstallen; vertonen; weergeven; zich aandienen; zich voordoen
|
proyectar
|
aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen
|
afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; concipiëren; omlijnen; projecteren
|
representar
|
aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen
|
adviseren; exposeren; iets aanraden; ingeven; raden; representeren; suggereren; tentoonstellen; tonen; vertegenwoordigen; vertonen; weergeven
|
sacar
|
laten zien; tevoorschijn brengen
|
aanrekenen; aanwrijven; aftappen; afzetten; berispen; beschuldigen; blameren; eruit nemen; extraheren; gispen; hozen; kennis opdoen; laken; leeghozen; leren; lichten; loshalen; loskrijgen; losmaken; lostornen; meekrijgen; meepikken; naar boven trekken; naar buiten halen; nadragen; nijpen; omhoog rukken; omhoog trekken; oppikken; opspelen; opspelen kaartspel; opsteken; pop-bewerking uitvoeren; tappen; te voorschijn halen; tevoorschijn halen; tevoorschijn trekken; tornen; uithalen; uitscheppen; uittrekken; verwijten; voor de dag halen; voor de voeten gooien; voorhouden
|
sacar una cosa
|
laten zien; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen
|
|
someter a
|
aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen
|
bloot stellen aan
|
testimoniar
|
getuigen van; laten blijken; laten zien
|
getuigen
|
traer a colación
|
laten zien; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen
|
|
Other | Related Translations | Other Translations |
emitir
|
|
uitkomen; uitstromen
|