Summary
Dutch
Detailed Translations for vreten from Dutch to Spanish
vreten:
-
vreten (verorberen; consumeren; tot zich nemen; bunkeren; nuttigen; naar binnen werken; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; eten; opeten; schrokken)
-
vreten (onfatsoenlijk eten)
-
vreten (onbeschoft eten)
-
vreten (schransen; brassen; zwelgen; slempen)
-
vreten (opeten; opvreten)
Conjugations for vreten:
o.t.t.
- vreet
- vreet
- vreet
- vreten
- vreten
- vreten
o.v.t.
- vrat
- vrat
- vrat
- vraten
- vraten
- vraten
v.t.t.
- heb gevreten
- hebt gevreten
- heeft gevreten
- hebben gevreten
- hebben gevreten
- hebben gevreten
v.v.t.
- had gevreten
- had gevreten
- had gevreten
- hadden gevreten
- hadden gevreten
- hadden gevreten
o.t.t.t.
- zal vreten
- zult vreten
- zal vreten
- zullen vreten
- zullen vreten
- zullen vreten
o.v.t.t.
- zou vreten
- zou vreten
- zou vreten
- zouden vreten
- zouden vreten
- zouden vreten
diversen
- vreet!
- vreet!
- gevreten
- vreten
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze