Dutch
Detailed Translations for aftakelen from Dutch to Spanish
aftakelen:
-
aftakelen (verzwakken; wegglijden)
-
aftakelen (wegzinken; vervallen; wegglijden; inzinken; afzakken; afglijden)
Conjugations for aftakelen:
o.t.t.
- takel af
- takelt af
- takelt af
- takelen af
- takelen af
- takelen af
o.v.t.
- takelde af
- takelde af
- takelde af
- takelden af
- takelden af
- takelden af
v.t.t.
- ben afgetakeld
- bent afgetakeld
- is afgetakeld
- zijn afgetakeld
- zijn afgetakeld
- zijn afgetakeld
v.v.t.
- was afgetakeld
- was afgetakeld
- was afgetakeld
- waren afgetakeld
- waren afgetakeld
- waren afgetakeld
o.t.t.t.
- zal aftakelen
- zult aftakelen
- zal aftakelen
- zullen aftakelen
- zullen aftakelen
- zullen aftakelen
o.v.t.t.
- zou aftakelen
- zou aftakelen
- zou aftakelen
- zouden aftakelen
- zouden aftakelen
- zouden aftakelen
diversen
- takel af!
- takelt af!
- afgetakeld
- aftakelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aftakelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
debilitarse | achteruitgaan; afnemen; verminderen in kracht | |
irse a pique | inzakken; kelderen; sterk in waarde dalen; terugvallen | |
zozobrar | kapseizen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
debilitar | aftakelen; verzwakken; wegglijden | aan kracht inboeten; aanlengen; aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; deren; iem.'s positie ondermijnen; ondergraven; ondermijnen; uitputten; verdunnen; verslappen; versnijden; verwateren; verzwakken; zwak worden; zwakker worden |
debilitarse | aftakelen; verzwakken; wegglijden | aan kracht inboeten; bekoelen; uitputten; verflauwen; verslappen; verzwakken; wegebben; zwak worden; zwakker worden |
irse a pique | afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken | wegzakken; zakken in |
zozobrar | afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken | kantelen; kapseizen; omkantelen; over een kant vallen |