Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. man:
  2. Wiktionary:
  3. User Contributed Translations for man:
    • varon
Spanish to Dutch:   more detail...
  1. man:


Dutch

Detailed Translations for man from Dutch to Spanish

man:

man [de ~ (m)] nomen

  1. de man (kerel; knakker; knul; )
    el caballero; el señor; el hombre; el chico; el compañero; el macho; el tío; el chaval; el amo; el joven; el hombrecillo; el tipo; el hombrecito; el fulano
  2. de man (manspersoon; vent; kerel)
    el hombre; el tío; el marido; el ser humano
  3. de man (echtgenoot; gade; eega)
    el marido
  4. de man (echtgenoot; partner; eega; levensgezel; levenspartner)
    el marido; el esposo
  5. de man
    el hombre

Translation Matrix for man:

NounRelated TranslationsOther Translations
amo gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent landjonker
caballero gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent functionaris; heer; heerschap; heerser; jonker; jonkheer; landjonker; machthebber; officier; paardrijder; ridder; rijder; ruiter; soeverein; stafmedewerker; sujet; vent
chaval gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent goser; gozer; jochie; jongetje; kerel; kleine jongen; knakker; knul; snuiter; vent
chico gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent baasje; dreumes; heerschap; hummel; jochie; jongen; jongetje; kind; klein jongetje; klein kereltje; klein kind; klein meisje; kleine jongen; kleintje; kleuter; mannetje; mannetjesdier; peuter; rakker; sujet; uk; vent; worm; wurm
compañero gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent compaan; compagnon; confrater; firmant; gabber; gabbertje; genoot; gezel; gezellin; hartsvriendin; kameraad; kameraadje; kompaan; kornuit; levensgezel; levenspartner; maat; maatje; maatjesharing; makker; makkertje; metgezel; pal; partner; spitsbroeder; vriend; vriendin; vriendje
esposo echtgenoot; eega; levensgezel; levenspartner; man; partner levensgezel; levenspartner; partner
fulano gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent goser; gozer; kerel; knakker; knul; vent
hombre gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; manspersoon; vent goser; gozer; heer; heerschap; heerser; iemand; individu; kerel; knakker; knul; machthebber; mens; mensenkind; persoon; soeverein; sterveling; sujet; vent; wezen
hombrecillo gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent baasje; jochie; jongetje; klein kereltje; kleine jongen
hombrecito gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent baasje; jochie; jongetje; klein kereltje; kleine jongen; mannetje; mannetjesdier
joven gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent adolescent; broekie; broekvent; goser; gozer; hondje; jong; jonge knaap; jongeling; jongeman; jongere; jongmens; kerel; kereltje; knakker; knul; minderjarige; onmondige; vent; welp
macho gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent haantje; macho
marido echtgenoot; eega; gade; kerel; levensgezel; levenspartner; man; manspersoon; partner; vent levensgezel; levenspartner; partner
ser humano kerel; man; manspersoon; vent iemand; individu; mens; menselijk wezen; mensenkind; persoon; sterveling; wezen
señor gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent heer; heerschap; heerser; landjonker; machthebber; meneer; mijnheer; soeverein; sujet; vent
tipo gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent creatuur; drukletter; eenling; enkeling; fatje; figuur; gedaante; genre; gestalte; goser; gozer; heertje; iemand; individu; kerel; knakker; knul; mens; mensenkind; openbare publicatie; personage; persoon; postuur; publicatie; publikatie; schepsel; slag; snuiter; soort; type; uitgave; uitgifte; vent; vogel; vorm; wezen; zetletter
tío gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; manspersoon; vent figuur; goser; gozer; individu; kerel; knakker; knul; lid; lul; oom; penis; piemel; pik; roede; snuiter; type; vent
- echtgenoot; heer; meneer; mijnheer
OtherRelated TranslationsOther Translations
joven junior
ModifierRelated TranslationsOther Translations
chico klein; ondermaats; van geringe afmeting
joven jeugdig; jong; opgeschoten

Related Words for "man":


Synonyms for "man":


Antonyms for "man":


Related Definitions for "man":

  1. persoon met wie een vrouw getrouwd is1
    • Mijn man is niet thuis, zei mevrouw Ilmaz.1
  2. mannelijke volwassen persoon1
    • deze man heeft zich als vrouw verkleed1
  3. mens of persoon1
    • met hoeveel man zijn we?1

Wiktionary Translations for man:

man
noun
  1. persoon van het mannelijk geslacht
  2. een echtgenoot, een getrouwde man
  3. een mens

Cross Translation:
FromToVia
man esposo; marido husband — male partner in marriage
man varón; macho; hombre male — human of masculine sex or gender
man varón; hombre man — adult male human
man hombre Mann — erwachsener, männlicher Mensch
man varón; hombre homme — Être humain adulte de sexe masculin.
man marido; esposo mariépoux, celui qui unir à une autre personne par le lien conjugal.
man hombre; varón; macho mâlehomme dans l’espèce humaine.
man esposo; marido épouxconjoint ; mari.

Related Translations for man



Spanish

Detailed Translations for man from Spanish to Dutch

maní:


Synonyms for "maní":


Wiktionary Translations for maní:


Cross Translation:
FromToVia
maní pinda; aardnoot; apennoot; arachidenoot; grondnoot; olienoot peanut — a legume resembling a nut


Wiktionary Translations for man:


Cross Translation:
FromToVia
man kerel; pik; vent Kerl — eine männliche Person (Dieser Begriff kann sowohl eine positive als auch eine negative Konnotation tragen je nach Eigenschaft der Männlichkeit, die angesprochen wird.)